
Die nacht kon Ella niet slapen.
Het huis was stil, behalve het gefluister van de wind. Ze liep de veranda op om lucht te halen – en verstijfde.
Buiten in de tuin stond Don Armando, onder het bleke maanlicht. Hij leek iets om zijn nek weg te halen.
Ella kneep haar ogen dicht en haar bloed werd koud.
De huid van zijn gezicht bladderde af.
Ze hapte naar adem en bedekte haar mond van afschuw.
Onder de laag vals vlees was niet het gezicht van een oude man, maar dat van een jonge man – knap, sterke kaken en verrassend vertrouwd.
« Mijn God… » fluisterde ze, bevend. « Wat is dit? »
De man draaide zich scherp om, geschrokken toen hij haar zag. Hij rende naar haar toe, zijn stem zacht maar dringend.
‘Ella, wacht – wees niet bang.’