Emily’s gedachten raasden door de lucht terwijl de ijzige lucht zich om een slang kronkelde die niets meer was dan een slang. Haar ademhaling werd oppervlakkiger, haar maag voelde zich verdoofd toen haar maag zich dichtkneep. Ze moest een stap naar voren zetten om de impact van de groeiende duisternis te weerstaan die haar wilskracht dreigde te smoren. Ergens in haar ontbrandde een vonk – een koppige wreedheid die niet kon voorkomen, een geschiedenis die tot een einde was gekomen.
In de drukkende stilte begon zich een plan te vormen. Emily stelde zich de indeling van een restaurantmagazijn voor. Efficiëntie, niet de lading, was belangrijk. De vriezer had een gebrek: een verouderd richelsysteem. Als ze erin slaagde hem te bereiken, kon ze hem vinden door een noodoproep te geven.
Haar lichaam was slap en elke beweging vergde een enorme inspanning om het ijs te bestrijden dat haar leek te omhullen. Ze kroop en sleepte zich voort over het bevroren oppervlak tot ze de rand van het metalen net tegenkwam. Emily stond op en klemde haar tanden op elkaar, terwijl ze de koude, scherpe pijn van bevriezing die in haar ledematen kroop, verdroeg.
Een hoog, klein rooster boven op de verste muur. Het was een kleine kans, maar toch een kans. Het begon met hun geïmproviseerde ladder. Haar ledematen schreeuwden van protest, elk vechtend tegen de verlammende kou. Klimmend concentreerde haar geest zich op één enkele gedachte: overleven voor je kind.
Eindelijk bereikten ze de ventilatieopening. Hij was te klein, erdoorheen gegooid, maar het effect was dat het, toen het deksel werd opengetrokken, een hoop lawaai maakte, waardoor iemand – wie dan ook – buiten werd gewaarschuwd. Emily begon met al haar kracht met haar elleboog tegen het metalen rooster te bonken. Het geluid, hoewel gedempt, galmde door de kleine ruimte, een gestaag, rebels ritme in de duisternis.
Minuten verstreken als een uur, elke seconde een schril bewijs van Emily’s afnemende kracht. Haar voortgang stokte, en net toen wanhoop haar vastberadenheid begon te kwellen, hoorde ze het – een zwakke echo van achter de detentiemuur. Toen, nog een, dit keer dichterbij. Haar hart bonsde onophoudelijk. Hij had besloten, hij was er.
De tijd vervaagde en Emily herinnerde zich wat er daarna gebeurde als een waas van geschreeuw en verblindend licht. De krachtige nasleep rukte haar uit de ijzige afgrond en ze zuchtte terwijl warmte haar omhulde als een balsem tegen de stekende kou. Ze hoorde stemmen, aandringend en angstig, maar één viel op – vrouwelijk, zacht en rustgevend.
« Wacht, Emily. We hebben je. »