De kamer was stil, op het zachte tikken van een oude klok na. Het licht van de namiddag viel gefilterd door de gordijnen en tekende schaduwen op de verweerde muren. Met trillende handen hield de man een kleine, versleten houten doos vast. Zestig jaar lang had die doos op dezelfde plank gestaan. Zestig jaar lang had hij haar nooit geopend.
Hij ging langzaam naast het bed zitten, waar zijn vrouw lag. Haar lichaam was fragiel geworden door de ziekte, haar ademhaling onregelmatig maar rustig. Toch herkende hij in haar ogen nog altijd dezelfde blik die hij had gezien op de dag dat hij haar voor het eerst ontmoette.
“Mijn liefste…” begon hij met een gebroken stem. “We hebben samen een heel leven gedeeld. We hebben gelachen, gehuild, kinderen grootgebracht en stormen doorstaan. Maar deze doos… deze doos is altijd een raadsel voor me geweest. Vertel me alsjeblieft wat erin zit.”