‘Maak je geen zorgen, Alyonushka,’ ik merkte niet eens hoe teder ik haar aansprak. ‘Soms negeren mensen niet uit wreedheid, maar uit machteloosheid. Ze weten gewoon niet wat ze moeten doen, dus verschuilen ze zich achter onverschilligheid.’
Ze glimlachte even en ik zag schattige kuiltjes in haar wangen.
‘Zijn je voeten opgezwollen?’ vroeg ik, terwijl ik naar haar opgezwollen enkels keek.
Alena knikte.
“Ben je al lang alleen met de baby?”
De tranen stroomden over haar wangen.
“Vier maanden… Hij vertrok toen hij erachter kwam dat het een meisje zou worden. Hij wilde een zoon. Hij zei dat hij niet getrouwd was om dochters op te voeden.”
Ik wilde die man vinden en hem eens flink de les lezen over wat een echte man is. Maar in plaats daarvan kneep ik alleen maar steviger in haar hand.
‘Zijn verlies,’ zei ik vastberaden. ‘Meisjes zijn bijzonder. Ze houden oprechter en dieper van hun kinderen. En ze hebben een sterkere band met hun vaders dan jongens.’
Na een paar minuten arriveerde de taxi. Een jonge man met vriendelijke ogen bestuurde de taxi. Hij hielp ons comfortabel op de achterbank te gaan zitten.
‘Naar de derde kliniek aan de Zvezdnaya,’ zei ik, terwijl ik Alena voorzichtig ondersteunde.
‘Neem alstublieft geen omweg!’ voegde ik er vastberaden aan toe, toen ik merkte dat de chauffeur ons sceptisch aankeek. ‘De toestand van een zwangere vrouw verslechtert.’
De man werd meteen serieus:
“Geen probleem! Ik zal voorzichtig en snel rijden!”
In de auto kwam Alena enigszins bij. Ze leunde tegen het raam en sloot haar ogen.
‘Heb je geen haast? Houd ik je op?’ vroeg ze schuldig.
‘Lieve schat, ik heb geen haast. Behalve dan dat de kat thuis op me wacht, maar die kan wel even wachten. Trouwens, mijn naam is Sofya Ivanovna. Of gewoon tante Sonya, als dat makkelijker voor je is.’
‘Dank u wel, tante Sonya,’ zei Alena met trillende stem. ‘Ik weet niet wat ik zonder u zou doen…’
‘Onzin,’ wuifde ik het weg. ‘Iemand zou me toch wel geholpen hebben.’
Maar we wisten allebei: niemand hield ons tegen. Alleen ik.
Toen we bij de kliniek aankwamen, was de toestand van het meisje merkbaar verslechterd. Ik droeg haar praktisch naar de ingang en riep luid:
« Zwangere vrouw verliest bewustzijn! Hulp nodig! »
Deze keer was de reactie onmiddellijk. Verpleegkundigen grepen Alena, legden haar op een brancard en verdwenen achter de kantoordeur. Ik bleef in de gang staan, mechanisch met het handvat van mijn tas spelend. En hoewel ik slechts een voorbijganger was, kon ik om de een of andere reden niet weggaan. Het leek alsof er een onzichtbare band tussen ons was ontstaan – belangrijk en toch onuitgesproken.
Een half uur later kwam een vrouw in een witte jas naar buiten – streng, met scherpe ogen en een lichte vermoeidheid in haar gezichtshoeken.
‘Bent u familie van mij?’ vroeg ze.
‘Nee, ik heb haar alleen maar geholpen hier te komen. Wat scheelt er met haar?’
De dokter zuchtte:
“Ernstige vergiftiging en verhoogde baarmoederspanning. Gelukkig was ze op tijd gebracht. Het risico op vroegtijdige bevalling was reëel. We stabiliseren haar nu.”
‘Mag ik haar zien?’ vroeg ik onverwacht.
De dokter keek aandachtig, alsof hij probeerde te begrijpen waarom ik dit nodig had.
“Ze vroeg naar u. Kamer drie. Maar slechts even – ze heeft rust nodig.”
Alena lag bleek op bed, met gesloten ogen. Het infuus druppelde gestaag, alsof de tijd werd afgeteld. Toen ze me hoorde, opende ze haar ogen en glimlachte zwakjes.
‘Je bent gebleven,’ fluisterde ze.
‘Hoe zou ik weg kunnen gaan?’ vroeg ik verbaasd. ‘Ik had er niet eens aan gedacht.’
‘Dank u wel…’ vervolgde ze. ‘De dokter zei dat u ons gered hebt. We hadden anders vroegtijdig kunnen bevallen…’
Ik ging naast haar zitten en hield haar hand vast.
“Nu komt alles goed. Dat beloof ik.”
“Ik was zo bang… ik stond daar, smekend om hulp, en iedereen keek me voorbij… alsof ik niet bestond, alsof ik en de baby onzichtbaar waren.”
Ik streelde zachtjes haar hand:
“Soms weten mensen gewoon niet hoe ze moeten helpen. Ze zijn bang om een fout te maken, om iets verkeerds te doen. Dat is natuurlijk geen excuus…”
‘Maar je was niet bang,’ onderbrak ze hem.
‘Ik zag mijn dochter in jou terug,’ antwoordde ik eerlijk. ‘Ze is nu ver weg, in Canada. En je hebt dezelfde groene ogen, met gouden fonkels…’
Er viel een diepe stilte. Buiten viel de schemering, in de verte klonken claxons, en in de kamer hing de geur van medicijnen en een vreemde, bijna lenteachtige hoop.
‘Heb je kleinkinderen?’ vroeg Alena plotseling.
‘Nee,’ schudde ik mijn hoofd. ‘Natashka bouwt aan haar carrière. Ze zegt dat er nog tijd is. Misschien heeft ze wel gelijk…’
“En ik dacht dat we een gezin zouden vormen. Ik, hij en ons meisje. Dom, hè?”
‘Helemaal niet onnozel, lieverd,’ zei ik voorzichtig, terwijl ik een losse haarlok rechtzette. ‘Het is gewoon zo dat niet iedereen voorbestemd is om een echte man te zijn. En je kind verdient het allerbeste.’
De dokter keek naar binnen:
“Het bezoek is voorbij. Alena blijft vannacht ter observatie.”
Ik stond op, maar het meisje kneep plotseling stevig in mijn hand:
“Kom je morgen? Alsjeblieft…”