‘Maar jij bent toch gewoon mama?’
‘Ja,’ fluister ik, ‘ik ben gewoon mama.’
’s Avonds barst de bom aan tafel. Mijn oudste zoon Bram smijt zijn vork neer. ‘Waarom moet jij altijd zo opvallen? Iedereen lacht om mij op school! Ze zeggen dat jij eng bent!’
Bas kijkt me verwijtend aan. ‘Zie je nou wat je ons aandoet?’
Ik voel me kleiner worden. ‘Dus ik moet mezelf verstoppen? Mijn huid bedekken omdat anderen niet kunnen omgaan met wie ik ben?’
‘Misschien wel,’ zegt Bas zachtjes.
Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik denk aan vroeger, aan hoe ik als jong meisje altijd al anders was. Hoe mijn vader me uitlachte toen ik thuiskwam met mijn eerste tattoo: een klein hartje op mijn enkel. ‘Dat krijg je er nooit meer af,’ zei hij hoofdschuddend.
Maar dat was juist het punt: sommige dingen wil je nooit meer kwijt.
De dagen rijgen zich aaneen in hetzelfde patroon: sollicitaties die nergens toe leiden, gefluister op straat als ik boodschappen doe, ouders die hun kinderen bij zich trekken als ik langsloop. Noor vraagt steeds vaker waarom andere moeders wel mogen helpen op school en ik niet.
Op een dag komt er een brief van school: Bram is geschorst na een vechtpartij. Hij had een klasgenootje geslagen dat hem had uitgescholden voor ‘tattoo-kind’.
Ik storm naar school, woedend en verdrietig tegelijk. In het kantoor van de directeur barst ik los: ‘Mijn zoon wordt gepest omdat jullie mij buitensluiten! Jullie maken van mij een monster!’
De directeur kijkt ongemakkelijk weg. ‘We proberen alleen rekening te houden met de gevoelens van alle ouders.’
‘En met die van mij? En die van mijn kinderen?’