Toen hoorde ik het.
Het kwam door de achterdeur. In eerste instantie negeerde ik het. Onze hond, Baxter, gaf altijd de voorkeur aan de tuin, waar hij een warm, geïsoleerd hondenhok op de veranda had. Hij was Lily’s trouwe metgezel sinds ze vijf was – een kruising tussen een golden retriever en een ander ras met ogen die te slim voor zijn eigen bestwil waren.
Normaal gesproken blafte hij als hij naar binnen wilde, of blafte hij een of twee keer om me te laten weten dat hij eten of aandacht wilde, maar dit was geen blaffen; dit was krabben. Het klonk panisch, wanhopig en hoog.
Het kwam via de achterdeur binnen.
Dus stond ik langzaam op, mijn hart klopte sneller dan normaal. Mijn zenuwen stonden op scherp sinds het ongeluk. Ik sloop naar de deur, een ongemakkelijk gevoel borrelde in mijn keel.
‘Baxter?’ riep ik zachtjes.
Het gekras hield even op, maar slechts voor een seconde. Toen liet hij een enkele, scherpe blaf horen – zo’n blaf die hij alleen gebruikte als er iets mis was. Ik herkende het van de keer dat hij een gewond konijn had gevonden. En ook van toen Lily van haar fiets was gevallen en haar knieën had geschaafd.
Het gekras hield op.
maar slechts voor een seconde.
Ik heb de deur ontgrendeld en geopend.
Baxter stond daar, met grote ogen, hijgend en zijn oren rechtop. Zijn staart was stijf, hij kwispelde niet.
En in zijn mond zat iets geels.
Ik knipperde hard met mijn ogen. Mijn hersenen konden niet bevatten wat mijn ogen zagen.
‘Baxter… is dat…?’ Mijn stem stokte.
Hij stapte naar voren, legde het zachte, gele stoffen pakketje voorzichtig aan mijn voeten neer en keek me recht aan.
Het was Lily’s trui!
Dezelfde die ik niet meer had gezien sinds de politie hem had meegenomen.
Precies dezelfde jurk die ze droeg toen ze stierf!
Het was Lily’s trui!
Mijn benen begaven het bijna! Ik greep me vast aan de deurpost om mijn evenwicht te bewaren, mijn adem stokte in mijn keel.
‘Dit… dit is niet mogelijk,’ fluisterde ik.
Met trillende handen bukte ik om het op te rapen, maar Baxter greep het weer weg.
‘Hé?! Waar heb je dit vandaan? Geef het me,’ zei ik, met tranen in mijn ogen.
Baxter blafte of bewoog zich een paar seconden niet. Hij staarde me alleen maar aan met die intelligente, dringende ogen, en draaide toen abrupt zijn kop naar de achtertuin.
Toen ging hij ervandoor!
Mijn benen begaven het bijna!
‘Baxter!’ riep ik, terwijl ik haastig een paar klompen aantrok en achter hem aan rende. Ik nam niet eens de tijd om een jas aan te trekken.
Hij glipte door een opening in de houten schutting achter in de tuin – dezelfde opening waar Lily zich in de zomer altijd doorheen wurmde om op het lege stuk grond ernaast te spelen. Ik had al maanden niet meer aan dat stuk grond gedacht. We hadden altijd gezegd dat we er een echte afscheiding van zouden maken, maar het was er nooit van gekomen.
Ik volgde hem, buiten adem, mijn trui stevig vastgeklemd in één hand. De lucht rook naar natte bladeren en verre regen. Ik was al jaren niet meer voorbij dat hek geweest.
Ik ben niet eens gestopt.
een jas aantrekken.
‘Waar neem je me mee naartoe?’ riep ik hem na, mijn stem brak.
Baxter stopte om de paar meter en keek over zijn schouder om er zeker van te zijn dat ik nog steeds meekwam. En dat deed ik. Iets zei me dat ik moest komen. Het was alsof hij me iets wilde laten zien dat met Lily te maken had.
Hij leidde me naar de andere kant van het terrein, langs het onkruid en de verroeste gereedschappen, tot aan de rand van de oude schuur. Die was al jaren niet meer in gebruik. De deur hing scheef aan één scharnier.
De deur hing scheef.
op één scharnier.
Na ongeveer tien minuten bleef Baxter eindelijk roerloos in de deuropening staan. Toen keek hij me weer aan met dezelfde ogen waarmee hij me door de stormdeur had aangestaard, zijn trui in zijn mond.
Mijn hart bonkte hevig.
‘Oké,’ fluisterde ik, terwijl ik naar binnen stapte.
De schuur rook naar oud, vochtig hout en stof. Stroken zonlicht filterden door de kromgetrokken planken en wierpen bleke stralen over de vloer. Ik hoorde mijn eigen ademhaling – oppervlakkig en schokkerig – terwijl ik verder naar binnen liep.
Mijn hart bonkte hevig.
Toen zag ik het.
In de verste hoek, verscholen achter een gebarsten bloempot en een oude hark, bevond zich iets wat op een nest leek. Het was niet gemaakt van takjes of afval, maar van kleding. Zachte, vertrouwde kleding.
Ik sloop dichterbij, mijn hart bonkte in mijn keel.
Daar lagen Lily’s spullen netjes op een hoop! Haar paarse sjaal, haar blauwe hoodie, het zachte witte vestje dat ze sinds de tweede klas niet meer had gedragen – en erin genesteld, alsof het door haar herinneringen werd omhuld, lag een magere driekleurige kat. Haar buik rees en daalde in een langzaam, ritmisch gespin. Tegen haar aan gekruld lagen drie kleine kittens, niet groter dan theekopjes.
Haar buik kwam omhoog.
en viel langzaam,
ritmisch gespin.
Ik stond als versteend voor me uit!
Toen liet Baxter de gele trui bij de kat vallen, en haar kittens kwamen er meteen op af, op zoek naar de warmte. Toen besefte ik pas dat de trui hier vandaan kwam!
Het was niet die van het ongeluk, maar de tweede!
Ik was helemaal vergeten dat ik een reservepaar had gekocht toen Lily erop stond dat ze niet zonder twee paar kon. Ze droeg het eerste paar zo vaak dat ik dacht dat het uit elkaar zou vallen. Ik had nooit gemerkt dat het tweede paar weg was.