Mijn vrouw merkte het en kneep zacht in mijn hand.
“Alles komt goed,” fluisterde ze.
“Vertrouw op mij.”
Ik deed wat ze zei, al leek elke meter die we reden een nieuwe last op mijn schouders te leggen.
Mijn hart was vol tegenstrijdige emoties.
Wat als ze me niet zou binnenlaten?
Wat als de deur gesloten bleef?
Wat als haar ogen – zo op de mijne lijkend – vol verwijt en teleurstelling zouden zijn?
Wat als ze nog steeds boos was om die wrede woorden die ik zei in een moment van zwakte?
Ik parkeerde voor het huis met het blauwe hek en het rode pannendak.
Niets leek veranderd – dezelfde bloemen in de voortuin, dezelfde oude schommel hangend aan de tak van de oude walnotenboom, hetzelfde kanten gordijntje bij het keukenraam.
Het was alsof de tijd had stilgestaan, alsof het wachtte op mijn terugkeer.
Met de armen vol boodschappentassen en het boeket tulpen stevig in mijn rechterhand, liep ik de betonnen trappen op naar de voordeur.
Mijn vrouw klopte aan, terwijl ik achter haar bleef staan, bijna verborgen, als een kind dat bang is voor straf.
Zachte stappen waren te horen van de andere kant van de deur, gevolgd door het vertrouwde geluid van de sleutel die in het slot draaide.
De deur ging langzaam open en daar, in de deuropening, stond ze – mijn moeder.
Haar haar, ooit zwart als de veren van een kraai, was nu bijna volledig wit, in een eenvoudige knot achter op haar hoofd.
Ze was dunner dan ik me haar herinnerde, met haar schouders iets gezakt onder het gewicht van de jaren en de eenzaamheid.
Maar haar ogen… haar bruine ogen waren hetzelfde, vriendelijk en diep, de vensters van haar genereuze ziel.
Toen ze ons zag, eerst Ioana, daarna mij, verstopt achter mijn vrouw, vulden haar ogen zich met tranen.
Ze bracht haar hand naar haar mond, in een reflexgebaar van verrassing en emotie.
Voor een moment leek de tijd stil te staan.
Niemand durfde de stilte te doorbreken, de geladen stilte die tussen ons was neergedaald.
Toen, als een dam die bezwijkt onder de druk van het water, stroomden alle emoties van de afgelopen drie jaar eruit.
Ik stapte naar voren, liet de tasjes op de veranda vallen en omhelsde mijn moeder stevig.
Ze was zo fragiel in mijn armen, als een vogeltje.
Ze rook naar vers brood, de geur van mijn kindertijd.
“Vergif me, moeder, dat ik boosheid en trots ons hebben gescheiden,” fluisterde ik tussen tranen.
“Vergif me voor die woorden.
Ik heb ze nooit echt gedacht.
Het was alleen de pijn die door mij sprak.”
Ze omhelsde me nog strakker, met een verrassende kracht voor haar kwetsbare lichaam.
Haar warme tranen bevochtigden mijn schouder, terwijl haar handen mijn rug streelden, precies zoals ze deed toen ik een kind was en thuis kwam na een val.
“Mijn kind,” fluisterde ze met een trillende stem.
“Mijn lieve jongen is thuisgekomen.”
We lieten elkaar los uit de omhelzing, maar keken elkaar in de ogen.
In haar blik zag ik niet het verwijt waar ik bang voor was, maar alleen pure, onvoorwaardelijke liefde – de liefde die alleen een moeder kan geven.
Mijn moeder nodigde ons het huis in, haar tranen afvegend met de hoek van haar schort.
Ioana kwam achter ons binnen, met de tasjes boodschappen.
We stapten de vertrouwde keuken binnen, waar zoveel mooie herinneringen waren ingedrukt in de gele muren en het oude houten meubilair.
De ronde tafel was al gedekt voor de lunch, een teken dat mijn moeder, zelfs in haar eenzaamheid, de gewoonten van vroeger behield.
Ze zette ons aan tafel, terwijl Ioana de boodschappen in de kast en de koelkast begon in te ruimen.
Ik gaf mijn moeder de hoofddoek en de bloemen, en haar ogen straalden van vreugde.
Ze deed de hoofddoek onmiddellijk om, en arrangeerde het voor de kleine spiegel naast de deur, precies zoals ze altijd deed voordat ze op zondag naar de kerk ging.
“Je staat heel mooi, moeder,” zei ik, en voor het eerst die dag glimlachte ik van harte.
“Tulpen… mijn favoriete bloemen,” fluisterde ze, terwijl ze ze in een vaas zette die van mijn grootmoeder was.
Als door magie ontspande de sfeer.
Mijn moeder ging naar het fornuis en begon een grote pan met sarmale (roemeense koolrolletjes) op te warmen, waarvan de geur snel de hele keuken vulde.
Ze haalde een warme, goudkleurige mămăligă (maïspap) uit de oven, perfect rond, die ze op een houten snijplank in het midden van de tafel zette.
Ze voegde verse zure room toe in een klein aardewerken kommetje en brânză de burduf (romige schapenkaas) in een klein schaaltje.
We aten, genietend van elke hap van het eten dat met zoveel liefde was bereid.
De sarmale smaakten naar mijn kindertijd, een smaak die geen enkel ander gerecht ter wereld kon evenaren.
Terwijl we aten, praatten we.