‘Nee! Dat mag niet!’, schreeuwde ik, mijn stem schoot onverwacht hard over het speelplein. Mijn handen trilden, mijn hart bonsde in mijn keel. Ik zag de verbaasde blikken van andere ouders, hun ogen priemend, oordelend. Maar ik kon niet anders. Mijn dochtertje, Lotte, stond huilend naast het klimrek. Haar blonde haren plakten aan haar wangen van de tranen. Ze is pas drie, zo’n vrolijk kind normaal gesproken, altijd in voor een spelletje met andere kinderen. Maar nu stond ze daar, haar kleine vuistjes gebald, haar lip trillend.
‘Wat is er aan de hand?’, vroeg ik, terwijl ik me naar haar toe boog. Ze wees naar een jongetje, iets ouder dan zij, met een felrode jas. ‘Hij duwde me… en zei dat ik niet mee mocht doen.’
Ik voelde iets in mij knappen. Al weken worstelde ik met vermoeidheid, slapeloze nachten door Lotte’s nachtmerries sinds de scheiding met Mark. Ik probeerde altijd kalm te blijven, het goede voorbeeld te geven. Maar nu voelde ik alleen maar woede en onmacht.
‘Waarom doe je zo gemeen?’, riep ik naar het jongetje. Zijn moeder, een vrouw met kort donker haar en een strakke blik, kwam direct op me af. ‘Pardon? U hoeft niet tegen mijn zoon te schreeuwen!’ Haar stem was koel, maar haar ogen vuurden vonken.
‘Hij duwde mijn dochter!’, zei ik, mijn stem nog steeds te luid. ‘Ze is pas drie!’
‘Kinderen moeten leren hun eigen conflicten op te lossen,’ zei ze scherp. ‘U maakt het alleen maar erger.’
Ik voelde de ogen van de andere ouders prikken. Iemand fluisterde iets – ik ving het woord ‘overdreven’ op. Mijn wangen gloeiden van schaamte en boosheid tegelijk.
Lotte trok aan mijn jas. ‘Mama, ik wil naar huis.’
We liepen zwijgend naar huis. Thuis zette ik haar op de bank met een beker warme melk. Ze keek me aan met grote ogen. ‘Ben je boos op mij?’ vroeg ze zacht.
Mijn hart brak. ‘Nee lieverd, nooit op jou.’ Ik sloeg mijn armen om haar heen en voelde haar kleine lijfje tegen me aan drukken.