Deze avond, die een tijd van feest en vreugde had moeten zijn voor mijn man, mijzelf en onze gasten, nam een onverwachte wending. Terwijl de gesprekken vlot verliepen en de sfeer ontspannen was, maakte onze onschuldige en nieuwsgierige vierjarige dochter een opmerking die de hele kamer tot stilstand bracht. Ze zat rustig op een kussentje te spelen, toen ze plotseling opstond en naar de vrouw in de rode jurk wees – een van de gasten, een collega van mijn man.
Met een heldere stem zei ze: « Mam, ik zag papa sporten met die vrouw in de slaapkamer. » De wereld leek even stil te staan. Een zware stilte viel over de kamer. Alle ogen waren op haar gericht, toen op mij, en uiteindelijk op David. Ik reageerde niet meteen, ik schreeuwde niet, ik probeerde niet direct meer te weten te komen. Maar alles in mij bereidde zich, in stilte, voor om te begrijpen wat er aan de hand was.
David was op zijn beurt bleek geworden, zijn gezicht verstijfd in een mengeling van verbazing en schaamte. De vrouw in het rood leek ondertussen alle kleur uit haar gezicht te verliezen; ze probeerde te glimlachen, maar het was een nerveuze, geforceerde glimlach. De gasten zwegen, het gemompel stierf langzaam weg, elk beseffend dat ze getuige waren geweest van iets veel diepgaanders dan een simpele opmerking van een kind.
Ik liep kalm naar mijn dochter toe en vroeg haar zachtjes: « Lieverd, wat bedoel je met ‘sporten’? » Ze antwoordde met de eenvoud en onschuld die typerend waren voor haar leeftijd: « Nou, ze bewogen zoals wanneer we sporten, en papa zei dat ik naar mijn tekenfilms moest gaan kijken. » Haar onschuld stond in schril contrast met de gespannen sfeer. Het woord « sporten » klonk bijna onbeduidend, maar voor mij was het een klok van de waarheid geworden, die luid en duidelijk klonk.
Na het feest, toen de gasten vertrokken waren, was de sfeer in huis ijzig. Ik vroeg David om uitleg, mijn stem kalm, zonder enige woede-uitbarsting. Hij ontkende aanvankelijk alles, alsof ontkenning kon terugdraaien wat zojuist voor ieders ogen was onthuld. Vervolgens begon hij het onverdedigbare te rechtvaardigen, door te zeggen dat het een « vergissing » was, dat « het er niet toe deed ». Maar diep van binnen wist ik dat het niet zomaar een vergissing was. Het was veel meer dan dat.