Maar dan zijn er rustige momenten die me eraan herinneren waarom ik doorga.
Ik werk in een kleine winkel voor huishoudelijke artikelen, verscholen tussen een bakkerij en een nagelsalon. Het grootste deel van mijn dag besteed ik aan het beantwoorden van telefoons en ervoor zorgen dat het inventarissysteem niet crasht. Het is niet spannend, maar het is genoeg om de lichten aan te houden en het eten in de koelkast te houden.
Dat is alles wat ik nodig heb gehad sinds het alleen ik en Lily werd.
Mijn dochter is nu elf en groeit sneller dan ik kan bijhouden. Ze is slim – slimmer dan ik, in de meeste opzichten – met die ouderwetse wijsheid die kinderen soms hebben als het leven hen te snel te veel geeft. Ze was pas twee toen haar vader overleed.
Sindsdien ben ik alles: degene die slaapliedjes zingt, wiskundehuiswerk controleert en onthoudt waar het extra toiletpapier is.
Het is niet het leven dat ik me had voorgesteld, maar het is het onze. En op de meeste dagen is het meer dan genoeg.
We hebben elkaar. We lachen. We hebben muziek in de ochtend en warme chocolademelk in de herfst. Het is niet perfect, maar het is van ons – en dat is meer dan ik ooit had verwacht.
Die middag was ik niet op zoek naar iets specifieks. Het was een lange dag geweest en ik wilde gewoon dertig rustige minuten voordat ik naar huis ging om restjes te halen en de onvermijdelijke jacht op Lily’s wiskundewerkboek.
De vlooienmarkt is altijd mijn versie van een diepe ademteug geweest – een plek waar ik iets versleten kan aanraken en me kan afvragen van wie het voor mij was.
De lucht was fris met de geur van de herfst: kaneel, geroosterde noten, vochtige bladeren en een vleugje oud papier. Ik dwaalde langs tweedehands ovenschotels en dienbladen met niet-overeenkomende theekopjes toen ik ze zag.
Een oma en een klein meisje.
Het meisje kon niet ouder zijn dan vijf. Haar jas was te dun voor de kou en haar sneakers waren bij de tenen gedragen. Ze hield de hand van haar grootmoeder stevig vast, maar haar ogen werden groot toen ze een rek met kleren passeerden.
« Oma, kijk! » zei ze, stuiterend op haar hielen. « Als ik dit draag, ben ik een prinses op het herfstfestival van de kleuterschool! »
Ze wees naar een lichtgele jurk. Eenvoudige katoenen, met kant afgezette mouwen – niet chique, maar mooi op zijn eigen manier. Het soort jurk dat zijn eigen stille magie met zich meedroeg.
Soms gaat het niet om de stof, maar om hoe dapper een kind zich erin voelt.

De grootmoeder leunde dichter naar haar toe om het label te lezen. Haar gezicht werd zachter en ze zuchtte door haar neus.
‘Schat,’ zei ze zachtjes, terwijl ze gehurkt ging zitten. « Dit is ons boodschappengeld voor de week. Het spijt me zo, schatje. Deze keer niet. »
Het kleine meisje knipperde snel met haar ogen, de wimpers fladderden alsof ze dapper probeerde te blijven.
‘Het is oké, oma,’ fluisterde ze.