De nacht dat onze ouders stierven, verloren we meer dan alleen een gezin – we verloren alles. Maar in de donkerste momenten deden mijn broers, zussen en ik een belofte. Een belofte die jaren van opoffering, pijn en onwankelbare vastberadenheid zou vergen om na te komen.

Toen ik vijf jaar oud was, stortte mijn wereld in één nacht in elkaar. Het ene moment had ik een huis, een familie en de warmte van het gelach van mijn ouders in ons kleine café. De volgende dag had ik niets meer.
Het ongeluk maakte een einde aan hun leven. Geen afscheid. Geen laatste woorden. Alleen een klop op de deur en vreemden die ons vertelden dat we wees waren.
Ik begreep niet wat er gebeurde. Mijn zusje Emma, die zeven was, klampte zich aan me vast, haar kleine handjes trilden. Mijn broertje Liam, nog maar negen, stond roerloos, zijn gezicht bleek en uitdrukkingsloos. Toen ze ons naar het weeshuis brachten, bleef ik maar vragen: » Wanneer komen mama en papa terug? » Niemand gaf me antwoord.
Het café was binnen een paar weken verdwenen. Ons huis? Verkocht. Elk spoor van onze ouders werd uitgewist om schulden te dekken waarvan we het bestaan niet eens wisten.
Op een avond, in het weeshuis, terwijl de geluiden van andere kinderen door de gangen galmden, boog Liam zich naar ons toe en fluisterde, zijn stem nauwelijks hoorbaar: ‘We hebben alleen elkaar nog. Ik zal voor jullie zorgen. Dat beloof ik.’