Vanmorgen gebeurde er iets met mij wat ik nooit zal vergeten.
Het was bijna zeven uur. Buiten heerst nog een rustige, ochtendstilte, en ik genoot van een goedkope vrije dag. Vanaf gisteren was ik volledig opgebouwd — geen kracht meer voor zelfs een gewone ochtendwandeling met de hond. Ik sliep als dood, en in mijn droom was alles rustig en alledaags.

Plotseling voelde ik iets zwaars op mijn borst drukken. Half slapend opende ik mijn ogen — recht voor mij stond mijn hond. Hij leunde met zijn poten op mij en keek me strak in het gezicht aan.
— Wat is er, jongen? — mompelde ik en sloot mijn ogen weer, denkend dat hij gewoon honger had of uitgelaten wilde worden.