Bewakers schreeuwden dat ze niet moest springen, maar María keek niet naar hen. Ze keek naar het zwembad beneden – ver, gevaarlijk ver. Vlakbij spatte glas uiteen. Er was geen tijd meer. Ze kuste Mateo op zijn voorhoofd, stapte terug de rook in en rende met al haar kracht naar voren. De menigte schreeuwde toen ze sprong. Twee seconden stilte volgden, toen een enorme plons.
Ricardo rende naar het zwembad en dook er zonder aarzeling in. As bedekte het water terwijl hij wanhopig zocht, totdat hij een klein armpje voelde. Mateo kwam hoestend en luid huilend boven water – hij leefde nog. Gasten trokken de jongen in veiligheid, maar María was nergens te bekennen. Ricardo dook opnieuw. Het water kleurde rood.
Hij vond haar levenloos op de bodem en sleepte haar er met hulp uit. Verbrand en met een onnatuurlijk verdraaid been lag María op het gras terwijl de ambulancebroeders arriveerden. Ricardo hield haar hand vast en smeekte haar om niet te sterven. Langzaam opende ze haar ogen en met grote moeite verwijderde ze het zuurstofmasker om iets in zijn oor te fluisteren – woorden die hem de rillingen over de rug deden lopen.

Ricardo stond op, niet langer alleen een wanhopige vader, maar een man die plotseling begreep dat het vuur niet de echte vijand was. Hij zag zijn hoofd van de beveiliging, Bermejo, brandweerlieden bij de poort tegenhouden. Toen zag hij Mateo’s favoriete knuffel uit de zak van een bewaker steken. Zijn instinct schreeuwde gevaar. Terwijl er opnieuw chaos uitbrak nadat een deel van het landhuis was ingestort, glipte Ricardo weg naar de controlekamer van de beveiliging. Daar haalde hij de bewakingsbeelden op en zag met afschuw hoe de waarheid zich ontvouwde: Bermejo en Ricardo’s vrouw, Laura, hadden alles gepland. De brand was een afleiding. Mateo zou ontvoerd worden – of voorgoed verdwijnen. María was niet per ongeluk in het vuur terechtgekomen. Ze had het kind al beschermd voordat de vlammen begonnen.