Hij stond ervoor, starend, zijn lippen bewogen zonder geluid.
Toen fluisterde hij: “Ze heeft haar teruggebracht.”
Ik stapte dichterbij. Op het kussen lag iets kleins – een knuffel. Niet zomaar een.
Een identieke knuffel als die Lily in haar wieg had.
Mijn hart sloeg over. “Ryan… heb jij dit gedaan?”
Hij schudde zijn hoofd. “Nee. Ik zweer het.”
De vloer kraakte boven ons.
Eén stap. Nog één.
Ik kneep mijn ogen dicht. “Wie is daar?” riep ik, mijn stem hoog.
Geen antwoord. Alleen dat geluid — langzaam, slepend, alsof iemand blootsvoets liep.
Ik greep Ryans arm. “We gaan hier weg. Nu.”
Hij keek nog één keer naar de wieg, en toen naar mij. “Misschien… misschien wil ze gewoon dat ik haar vergeef.”
Ik trok hem mee naar buiten, door de regen. Hij verzette zich niet
Thuis, later die nacht, zat hij roerloos in de stoel naast Lily’s bedje.
Haar kleine hand lag open, vredig slapend.
Hij fluisterde: “Ze lijkt minder boos vanavond.”
Ik wilde hem niet verliezen, maar ik voelde dat hij aan het afglijden was — ergens diep waar ik hem niet meer kon bereiken.
De volgende dagen vermeed hij me. Hij at nauwelijks, sprak niet, en als hij sliep, mompelde hij in zijn dromen de naam van zijn moeder.
Op de vierde nacht werd ik wakker van geluiden beneden.
Ik liep zachtjes de trap af — en zag de voordeur openstaan. De regen viel opnieuw.
Mijn hart zonk.
Ik volgde de moddersporen tot ik bij de rand van het bos kwam. Daar stond hij. In het maanlicht.
Met Lily in zijn armen.
“RYAN!” schreeuwde ik.
Hij draaide zich langzaam om. Zijn ogen glinsterden met tranen.
“Ze wil haar terug,” fluisterde hij. “Ze zegt dat Lily bij haar hoort.”
Ik voelde paniek door me heen gieren. “Nee! Dat is niet echt! Geef haar aan mij!”
Hij keek naar de hemel, alsof hij iets hoorde wat ik niet kon horen.
Toen reikte hij Lily naar me toe. Zijn handen beefden.
“Zorg voor haar,” fluisterde hij. “Ik ga dit afmaken.”
Voordat ik iets kon zeggen, draaide hij zich om en liep het bos in.
Ik schreeuwde zijn naam, maar de wind verslond mijn stem.