Na de geboorte toonde hij geen interesse in mij, maar één nacht zette onze wereld op zijn kop.
De woonkamer was stil, op het zachte gemurmel van de tv en het onregelmatige gehuil van Noah na. Ik stond onder het zwakke gele licht en wiegde heen en weer met hem in mijn armen, mijn lichaam reageerde instinctief, hoewel alles in mijn lichaam pijn deed.
Mijn rug bonkte. Mijn buik voelde nog steeds rauw aan van de bevalling. Mijn shirt rook naar melk en zweet. Ik voelde de tranen achter mijn ogen branden, maar ik slikte ze weg.
Op de bank lag Daniel met één been omhoog, zijn ogen gefixeerd op zijn telefoon. Een leeg blikje frisdrank en een halfvolle zak chips lagen op de salontafel alsof dat zijn enige verantwoordelijkheden waren.
Het was alweer drie weken geleden dat we Noah mee naar huis hadden genomen.
Drie weken lang onderbroken slaap, constant voeden, eindeloos huilen – van hem en van mij.
Ik had me voorgesteld dat we een team zouden vormen. Dat we samen zouden lachen om hoe moe we waren, dat we er samen doorheen zouden komen, dat we om 3 uur ‘s nachts wazige glimlachen zouden uitwisselen boven een huilende baby.
In plaats daarvan voelde het alsof ik verdwenen was.