Thomas liet hem de foto zien van Sofia met dezelfde ketting om. De jongen verstijfde. Zijn handen trilden. « Ik… ik moet gaan, » fluisterde hij, terwijl hij de schaduwen van de stad in vluchtte.
Thomas’ hart bonkte in zijn keel. Hij belde Marcus Johnson, de privédetective die Sofia’s zaak had behandeld. « Ik denk dat ik haar gevonden heb. Alleen… het is een jongen. »

De volgende ochtend onthulde Marcus een schokkende mogelijkheid: Sofia zou mogelijk als jongen zijn opgevoed door een mensenhandelnetwerk dat gespecialiseerd was in het veranderen van de identiteit van kinderen.
De pleegouders van de jongen, de Morrisons, waren jaren geleden hun vergunning kwijtgeraakt vanwege beschuldigingen van misbruik, maar ze hadden wel banden met dezelfde mensenhandelring. Thomas’ gedachten schoten alle kanten op.
Een telefoontje van Sara Chen vanuit een opvanghuis bevestigde zijn vermoedens: de jongen was daarheen gebracht in de hoop op hulp, maar toen verschenen er ontvoerders. Ze werd aangevallen, nauwelijks bij bewustzijn, en fluisterde: « Ze hebben hem meegenomen… ze noemden hem ‘Sofie’. »
Thomas en Marcus bestormden het magazijn. Er klonk een vuurgevecht. En daar was ze: Alex – nee, Sofia – vastgebonden aan een stoel.
‘Papa?’ fluisterde ze.
Thomas zakte in haar armen in elkaar. ‘Ze probeerden me te laten vergeten,’ snikte ze. ‘Maar ik ben jou nooit vergeten.’