Die nacht, achter de gesloten deur van mijn slaapkamer, nam ik mijn definitieve besluit.
Bij zonsopgang trok ik mijn beste overhemd aan, verzamelde de papieren en sprak af met de advocaat bij het kadaster. Nog voor de middag waren alle handtekeningen gezet. Het huis – het huis dat ik met mijn eigen handen had gebouwd – was niet langer van mij. Ik had het verkocht aan een vreemde, iemand die geen enkele band had met mijn familie, iemand die niet te manipuleren of onder druk te zetten was om hen te laten blijven.
Toen ik terugkwam, stonden ze allemaal te wachten. In hun ogen was verwachting, aanspraak en angst te lezen – misschien wel alle drie tegelijk.
‘Het huis is niet langer van mij,’ zei ik tegen hen. ‘Ik heb het verkocht. Jullie hebben een paar weken de tijd om iets anders te vinden.’
De schokgolf ging door hen heen.
« Hoe kon je ons dit aandoen? » schreeuwde mijn jongste.
Ik beantwoordde zijn woede met kalmte.
‘Door mijn leven aan jou te wijden en daarvoor beledigingen terug te krijgen,’ zei ik. ‘Respect is het enige waar ik ooit om heb gevraagd. En het is het enige wat jij me hebt geweigerd te geven.’
Ik legde de sleutels op tafel, naast de lege envelop waarin ooit de eigendomsakte had gezeten.