« Dit is Dr. Mark Jensen, » donderde Marks stem, de naam viel eindelijk. « En u kijkt naar mijn zoon, Alex Jensen. U hebt dertig seconden om me uit te leggen waarom u geen pericardiocentese hebt uitgevoerd en hem niet hebt voorbereid op een onmiddellijke, open thoracotomie. »
Het bloed trok weg uit Evans’ gezicht. Hij begreep het. De man in de gekreukelde burgerkleding was niet zomaar een dokter. Hij was dé dokter. Het hoofd van de afdeling cardiothoracale chirurgie. De man die die ochtend nog een operatiemarathon van 18 uur had volbracht. Zijn ziekenhuis.
« Dokter… Dokter Jensen… Chef Jensen… » stamelde Evans, zijn lichaam trillend. « Ik… het spijt me zo, meneer… ik wist niet dat hij uw zoon was… Ik volgde gewoon het protocol voor een onstabiele… »
« En noem me geen ‘dokter’! » brulde Mark, terwijl de woede van de vader en het gezag van de chef eindelijk samensmolten tot één angstaanjagende, onstuitbare kracht. « Noem me ‘chef’! Jij moet mijn operatiekamer klaarmaken. OK 1. Ik wil dat mijn hele team binnen vijf minuten klaar is, opgeroepen en schoongemaakt . Ik ben zelf mijn zoon aan het opereren. »
6. De nasleep
De SEH barstte los in gecontroleerde chaos. Dokter Evans, nu doodsbang en lijkbleek, schreeuwde tegen de verpleegsters. « Breng hem naar OK 1! Aan de kant! Roep het primaire team van dokter Jensen op, DIRECT! Haal een crashkar voor me! Aan de kant! Aan de kant! Aan de kant! »
Mark duwde zijn telefoon naar Maria. « Blijf hier. Ik kom terug, » beval hij. Hij sprintte door de dubbele deuren, niet naar de wachtkamer, maar naar de operatiekamer, en verdween om te helpen.
Een eeuwigheid verstreek. De adrenaline verdween en Maria en Mark bleven achter in de koude, stille wachtkamer. De dienst van 18 uur was een marathon van 26 uur geworden.
Eindelijk zwaaiden de deuren open. Mark liep naar buiten, zijn operatiekleding doorweekt en zijn masker bungelend om zijn nek. Hij was uitgeput en bleek, maar hij was kalm.
Maria bleef staan en durfde niet te ademen.