Hij kon me geen bijles geven in wiskunde of literatuur, maar hij spoorde me toch aan om te studeren, en herhaalde vaak:
— “Kennis is iets wat niemand je kan afnemen. Het zal deuren openen die met geld gesloten blijven.”
Ons huis was niet rijk, maar zijn standvastige vastberadenheid gaf me kracht. Toen ik slaagde voor het toelatingsexamen van Metro City University, huilde mijn moeder van trots. Hector zat ondertussen rustig op de veranda, de rook kringelde van zijn goedkope sigaret. De volgende dag verkocht hij zijn enige motorfiets, legde er het spaargeld van mijn moeder bij en maakte alles klaar wat ik nodig had voor de verhuizing naar de stad. Met versleten kleren en ruwe handen gaf hij me een doos met eten – rijst, gedroogde vis, geroosterde pinda’s – en gaf me nog een laatste herinnering:
— “Werk hard, zoon. Zorg dat je elke les benut.”
In de lunchbox, tussen bananenbladeren, lag een opgevouwen briefje:
— “Ik ken je boeken misschien niet, maar ik ken jou. Wat je ook kiest om te leren, ik zal je steunen.”
Tijdens mijn hele bacheloropleiding en ook tijdens mijn masteropleiding veranderde Hector geen moment. Hij bleef werken – steigers beklimmen, stenen tillen – en zijn rug kromde elk jaar een beetje meer. Als ik thuiskwam, trof ik hem altijd aan op een bouwplaats, het zweet van zijn voorhoofd vegend, alsof hij mijn opleiding met zich meedroeg bij elke last die hij tilde.
Ik heb hem nooit kunnen vertellen hoeveel hij me gemotiveerd heeft. De weg naar mijn promotie was zwaar, maar doorzettingsvermogen was iets wat hij me al lang voordat ik het woord begreep had bijgebracht.
Op de ochtend van mijn verdediging van mijn proefschrift aan de Universiteit van Nueva Vista drong ik er bij hem op aan om erbij te zijn. Aarzelend leende hij een pak, poetste zijn schoenen die knelden en zette een gloednieuwe pet op die hij op de markt had gekocht. Hij zat op de achterste rij, zich rechtop houdend ondanks de pijn in zijn ruggengraat, zijn ogen geen moment van mij afgewend.
Uitsluitend ter illustratie.
Nadat ik klaar was, benaderde professor Alaric Mendes elke aanwezige. Toen hij bij Hector aankwam, bleef hij staan en kneep zijn ogen samen alsof een herinnering plotseling op zijn plaats viel. Een langzame, emotionele glimlach verspreidde zich over zijn gezicht:
— “Jij bent Hector Alvarez, toch? Ik ben opgegroeid vlakbij een bouwplaats in het district Quezon. Ik herinner me een arbeider die een collega van de steiger droeg, ook al was hij zelf gewond. Dat was jij, nietwaar?”
Hector bleef onbeweeglijk staan, nederig als altijd. Professor Mendes vervolgde, zijn stem trillend van herkenning:
— “Ik had nooit gedacht dat ik je nog eens zou zien, en nu ben je hier als vader van een kersverse promovendus. Het is echt een eer.”
Ik keek over mijn schouder en zag Hector glimlachen, zijn ogen fonkelden. Voor het eerst begreep ik iets heel dieps: hij verlangde nooit naar aandacht, wilde nooit iets terug. De zaadjes die hij door jaren van stille opoffering had geplant, waren eindelijk tot bloei gekomen – niet voor hem, maar door mij.