Dus toen de crèmekleurige uitnodiging voor Veronica’s verjaardagsfeestje arriveerde — formele kleding, op het terrein van haar nieuwe schoonouders, 90 minuten buiten de stad — overwon ik mijn angst en kocht ik een donkerblauwe zwangerschapsjurk waarin ik er niet uitzag als een tent.
Op het moment dat we de lange oprit, omzoomd met keurig gesnoeide hagen, opreden en de zachte oktoberavond in stapten, bonkte mijn rug alsof er een mes tussen mijn ribben was gestoken.
Het feest leek wel uit een film te komen. Een stenen herenhuis. Slingerlichtjes. Obers met dienbladen. Veronica in een smaragdgroene jurk die meer « perfect leven » uitstraalde dan « tweede huwelijk ». Ze kuste me op mijn wang, keek me koeltjes aan op mijn buik en zei: « Oh, je bent er eindelijk. Ik dacht niet dat je in de auto zou passen. »
Ik lachte, want dat werd er van me verwacht.
Het cocktailuurtje duurde vervolgens langer dan een half uur. Vijfenveertig. Een uur. Mijn voeten deden pijn. Mijn zicht begon wazig te worden. De baby schopte alsof hij eruit wilde komen.
Ik zag een bankje tegen de stenen muur staan, half verscholen achter een klimplant. Ik liep ernaartoe en ging zitten, haalde diep adem, legde een hand op mijn buik en zei tegen mezelf dat het maar een minuutje zou duren.
Daar begon de voorstelling.
« Tja, nou, dat is iemand die denkt dat de regels niet voor haar gelden. »
Veronica en mijn schoonmoeder stonden boven me, met een glas in de hand, hun stemmen zo luid dat ze de muziek overstemden. Gasten draaiden zich om om te kijken. Mijn schoonvader arriveerde, rood als een kreeft, en deed mee alsof het een groepswedstrijd was.
« Hou op met doen alsof. Sta op of vertrek nu meteen. »
« Sommige vrouwen gebruiken zwangerschap als excuus. »
Ik probeerde het uit te leggen. Ik probeerde kalm te blijven. « Ik ben acht maanden zwanger. Ik ben verpleegster. Ik ken mijn grenzen. Ik moet gewoon even gaan zitten, anders val ik flauw. »
‘De baby, de baby, altijd de baby,’ antwoordde Veronica, en ik zag iets in haar ogen breken, iets wat ik maandenlang had proberen te negeren.
Wat ik toen nog niet wist, was hoe ver deze scheur zou reiken.
Ze greep naar de marmeren taartstandaard op de tafel ernaast – zwaar, decoratief, een object waarmee je pronkt om indruk te maken op gasten – en voordat mijn opgezwollen buik zich goed en wel kon strekken, zwaaide ze hem naar me toe.
Ik herinner me een explosie van witte pijn, het angstaanjagende gevoel van vallen, het verre geluid van iemand die verbaasd uitriep. Daarna een vochtige warmte onder me en een leeg gevoel in mijn maag, alsof er iets was losgekoppeld.
Niemand rende op de knieën. Niemand controleerde mijn pols. Niemand riep om hulp.