Gedurende de twaalf jaar dat Reena naar school ging, bleef het etiket ‘dochter van de vuilnisman’ aan haar kleven alsof het een litteken was dat nooit zou vervagen.
Ze groeide op in Dharavi, een sloppenwijk van Mumbai, waar het gelach van kinderen zich vermengde met de geur van verval op straat.

Haar vader was overleden voordat ze geboren werd,
en liet haar achter met een magere, uitgeputte vrouw, met eeltplekken op haar handpalmen en wier kleding altijd naar stof en zweet rook –
Savitri, die elke ochtend plastic en schroot ophaalde – langs spoorrails, op stortplaatsen of achter gebouwen.
Van dat afval verzamelde ze genoeg om haar dochter één maaltijd te geven.
Op Reena’s eerste schooldag droeg ze een oude tas, gestikt door haar moeder.
Haar uniform was vervaagd, haar knieën waren gerepareerd en haar goedkope plastic schoenen waren op verschillende plaatsen gescheurd.
Zodra ze het klaslokaal binnenstapte, fluisterden een paar kinderen:
« Kijk, dat is de dochter van de vuilnisman. »
« Bah, wat stinkt ze. »