Julian kookte die avond het avondeten, en voor het eerst in weken leek het alsof er in huis een schijn van rust heerste. Hij bewoog zich met een soort geforceerde nonchalance door de keuken. Niet ontspannen, niet vrolijk, maar beheerst, alsof hij de herinnering aan huiselijke gezelligheid naspeelde in plaats van die te beleven. Hij veegde hetzelfde stuk aanrecht twee keer af, deed een stap achteruit om het te inspecteren en knikte toen alsof hij zichzelf ervan moest verzekeren dat alles er normaal uitzag.
Hij had zelfs de tafel gedekt met de borden die we voor gasten bewaarden, in plaats van het onsamenhangende servies voor dagelijks gebruik. Hij vulde een klein glas halfvol met sinaasappelsap en schoof het met een brede grijns naar Evan toe.
‘Kijk papa nou eens, hij probeert zijn sterrenkok-act uit,’ grapte Evan, terwijl hij lachend in zijn stoel sprong.
Ik beantwoordde de glimlach die hij verwachtte, hoewel mijn maag al dagenlang gespannen was. Er was de laatste tijd iets veranderd aan Julian. Hij was niet aanhankelijker of afstandelijker geworden, gewoon meer beheerst. Elke uitdrukking die hij opzette leek al getest te zijn voordat hij hem überhaupt kon laten zien.
De maaltijd zag er onschuldig uit. Gebakken kip met kruiden, zacht gestoomde groenten en rijst die licht naar knoflook rook. Niets verdachts op het eerste gezicht. Maar toen Julian ging zitten, raakte hij zijn eigen eten nauwelijks aan. Hij bleef naar zijn telefoon kijken, die met het scherm naar beneden naast zijn bord lag, alsof hij door het licht te verbergen de reden wilde verbergen waarom hij steeds wachtte tot hij zou trillen.
Halverwege het kauwen op een hap kip voelde ik mijn tong zwaar worden. Eerst was het subtiel, zoals de gevoelloosheid die je krijgt als je er per ongeluk op bijt. Daarna verspreidde het zware gevoel zich naar achter in mijn keel.
Evan knipperde naar me, zijn ogen waren glazig. « Mam, ik voel me raar. Ik ben echt moe. »
Julian reikte over de tafel en legde zijn hand langzaam en teder op de schouder van onze zoon, een gebaar waar ik kippenvel van kreeg. « Het is oké. Haal gewoon diep adem en laat je lichaam tot rust komen. »
Een vlaag van paniek doorbrak de mist die mijn geest binnensloop. Ik probeerde op te staan, maar de kamer helde over alsof de vloer onder me was verschoven. Mijn knieën knikten. De stoel schoof naar achteren toen ik de rand van de tafel vastgreep, maar mijn vingers voelden aan alsof ze met rubber waren bedekt. De wereld werd wazig aan de randen en loste op in een duisternis waartegen ik moest vechten met alles wat me nog restte.
In de laatste seconden voordat ik mijn bewustzijn verloor, schreeuwde mijn instinct. Ik liet mijn lichaam neervallen alsof het volledig was uitgeschakeld, maar ik hield een flinterdun draadje van bewustzijn in leven. Ik dwong mijn ledematen te ontspannen. Ik bewoog niet meer.
Het kleed tegen mijn wang rook naar wasmiddel. Evan zakte naast me in elkaar, veel te stil. Ik wilde hem dicht tegen me aan trekken en controleren of hij nog ademde, maar ik wist dat bewegen ons allebei alles kon kosten.
Julians voetstappen stopten naast me. Zijn schaduw gleed over mijn gezicht. Zijn schoen tikte tegen mijn schouder, alsof hij mijn reactie wilde peilen. Ik gaf hem geen reactie.
‘Goed,’ mompelde hij, bijna tevreden.
Hij pakte zijn telefoon. De toon van zijn stem veranderde compleet toen hij naar de gang liep; intiem op een manier die niets met tederheid te maken had, maar alles met berekening.
‘Het is klaar,’ zei hij met een stille opluchting. ‘Ze hebben alles opgegeten. Het zal nu niet lang meer duren.’
Een vrouwenstem antwoordde via het oortje, buiten adem van verwachting. « Weet je het deze keer zeker? »
“Ja. Ik heb alles precies volgens de instructies gedaan. Het zal eruitzien als een ongeluk. Ik bel de hulpdiensten wel als het te laat is.”
De mist in mijn lichaam veranderde in ijs.
Ze lachte zachtjes. « Dan kunnen we eindelijk stoppen met ons te verstoppen. »
Julian slaakte een lange zucht, alsof hij jarenlange wrok in één ademtocht losliet. « Ik zal vrij zijn. »
In onze slaapkamer gingen lades open. Iets van metaal rammelde. Het klonk alsof een tas over de vloer schraapte.
Toen hij terugkwam in de woonkamer, bleef hij nog even bij Evan en mij staan, alsof hij zijn eigen werk bewonderde. « Tot ziens. »
De voordeur ging open. Winterse lucht kringelde door de kamer. Toen sloot de deur zich, en bleef er alleen stilte over.
Ik fluisterde tegen Evan, nauwelijks in staat de woorden door mijn gevoelloze lippen te vormen: « Blijf nog liggen. »
Zijn vingers trilden. Daarna klemden ze zich om de mijne.
Hij was wakker.
Ik wachtte tot het huis helemaal stil stond. Mijn zicht werd wazig toen ik mijn ogen een klein beetje opende. De klok van de magnetron gloeide in het donker. 20:42 uur.
Mijn ledematen voelden alsof ze vol zand zaten. Ik stak mijn hand in mijn zak en haalde mijn telefoon eruit, in een poging de kamer niet te veel te verlichten door het scherm. Geen bereik. De balkjes flikkerden even en verdwenen toen. Natuurlijk. Julian had altijd al grapjes gemaakt over het slechte signaal in de woonkamer.
Ik sleepte mezelf, steunend op mijn ellebogen, centimeter voor centimeter naar de gang waar af en toe de receptie weer openging. Evan kroop achter me aan, trillend maar stil. Tegen de tijd dat we het einde van de gang bereikten, had ik nog maar één haperend streepje bereik.
Ik belde 112. De oproep mislukte. Ik probeerde het opnieuw. En nog eens. Mijn handen waren klam van het zweet en ik voelde me zwak.
Eindelijk werd de verbinding tot stand gebracht. « Nooddiensten. Wat is uw noodsituatie? »
‘Mijn man heeft ons vergiftigd,’ fluisterde ik. ‘Hij is weggegaan, maar hij zou terug kunnen komen.’
De kalme, maar toch dringende toon van de centralist stelde me gerust. « Geef uw adres door. Kunt u zich ergens opsluiten? »
‘Er is een toilet,’ zei ik. ‘Ik denk dat we er wel bij kunnen.’