Toen Lisa naar het lichtblauwe huis naast de deur verhuisde, zei ik tegen mezelf dat ik gastvrij moest zijn. Nieuwe buren worden verondersteld een kleine sensatie te zijn – iemand om suiker van te lenen, een vriendelijk gezicht op straat. De eerste week was ze dat: zwaaien, dozen sjouwen, bloemen schikken op haar veranda. Toen kwam de wasserij.
Eerst dacht ik er niet aan. Iedereen hangt wel eens kleren buiten. Maar op een middag, terwijl ik mijn achtjarige zoon, Jake, hielp met een modelvliegtuigje bij zijn slaapkamerraam, keek ik op en verstijfde. Daar, niet meer dan een paar meter verderop, wapperde een felgebloemd slipje als een vlag aan Lisa’s lijn.
« Mam? » Zei Jake, turend. « Waarom heeft mevrouw Lisa haar ondergoed voor mijn raam staan? »

Mijn keel kneep dicht. Jake bevindt zich nog steeds in het stadium waarin de wereld ordelijk en veilig is; Hij mag niet geconfronteerd worden met volwassen dingen die hij niet begrijpt. Ik sloot stilletjes de gordijnen en zei hem dat we in plaats daarvan op de grond zouden spelen.
Ik hoopte dat het een eenmalige vergissing was. Dat was het niet. In de loop van de volgende week werd het ondergoed een dagelijkse tentoonstelling. Delicate slips, bh-bandjes en kanten dingen waarvan ik niet wilde dat Jake ze zag, wuifden in de wind alsof de lijn een boetiek was. Ik probeerde het los te laten – ik ben niet de waspolitie – maar elke keer dat Jake het merkte, voelde ik me een beetje meer beschermend en een beetje minder buurman.
Dus ik klopte op Lisa’s deur.