Ik werd geadopteerd toen ik twee was. Mijn adoptiemoeder, Linda, hield heel veel van me – althans dat geloofde ik. Ze gaf me alles wat een kind zich maar kan wensen: warme maaltijden, verhaaltjes voor het slapengaan, knuffels voor school. Maar er was altijd één onwrikbare regel.
« Kom nooit in de buurt van je biologische moeder. Beloof het me, » zei ze dan, terwijl haar stem een beetje trilde.
En ik heb het beloofd. Ik heb me nooit afgevraagd waarom. Mijn biologische moeder heeft toch nooit contact met me opgenomen, dus het was gemakkelijk te geloven dat het haar gewoon niets kon schelen.

Op mijn vijfentwintigste was mijn leven stabiel. Ik had een fatsoenlijke baan, een klein appartement en een vriendenkring. Op een middag, toen ik een café verliet, kwam er een jongeman van ongeveer mijn leeftijd naar me toe. Hij zag er nerveus uit.
« Ben jij… Emma? » vroeg hij. Toen ik knikte, haalde hij diep adem. « Je biologische moeder wacht in de auto. Ze wil je gewoon zien – één keer. »
Mijn hart bonsde. Ik wist niet wat ik moest zeggen of doen. Tegen elk instinct in volgde ik hem naar buiten. Toen ik door het autoraam keek, verstijfde ik. Binnen zat iemand die ik al jaren kende: de lunchdame van onze school.
Haar naam was mevrouw Harper. Ik herinnerde me haar vriendelijke glimlach, de manier waarop ze me een extra koekje gaf of ervoor zorgde dat mijn dienblad het meest verse stuk taart bevatte. Ze had altijd een zachtheid tegenover me gehad, maar ik dacht dat ze gewoon aardig van aard was. Nu, toen ze uit de auto stapte, de tranen in haar ogen, was alles logisch.