Hij schudde zijn hoofd. « Mama en papa hebben gezegd dat ze me volgende maand nieuwe geven. De oude zijn gescheurd. Maar het is oké. Papa doet zijn best. »
Ik slikte de brok in mijn keel weg. Ik kende dat soort stille strijd – het soort dat aan je knaagt als je dingen beter wilt maken, maar het niet lukt.
« Nou, ik ken iemand, » zei ik met een knipoog. « Hij verkoopt de warmste handschoenen en sjaals die je ooit hebt gezien. Ik haal er na school wel een paar voor je. Voor nu is dat prima. Afgesproken? »
Zijn gezicht lichtte op. « Echt? »
« Echt waar, » zei ik, terwijl ik door zijn haar streek.
Hij stond op, de handschoenen bungelden als zwemvliezen om zijn vingertoppen, en sloeg plotseling zijn armen om me heen. Toen pakte hij zijn rugzak en rende naar de school.
Die dag sloeg ik mijn gebruikelijke koffiestop over en ging ik rechtstreeks naar een winkeltje verderop. De eigenaresse, Janice, was een vriendelijke oudere vrouw. Ik vertelde haar wat er gebeurd was en ze hielp me met het uitkiezen van een paar dikke handschoenen en een marineblauwe sjaal met gele strepen – iets wat een superheld zou dragen. Ik gaf mijn laatste dollar zonder aarzelen uit.
Terug bij de bus vond ik een oude schoenendoos en stopte de handschoenen en de sjaal erin. Op het deksel schreef ik: « Als je het koud hebt, neem dan iets hieruit mee. — Gerald, je buschauffeur. »
Ik heb het aan niemand verteld. Dat doosje was mijn stille belofte: zorgen voor degenen die niet om hulp konden vragen.
Niemand had het er die middag over, maar ik zag een paar kinderen het briefje lezen. Toen zag ik in de spiegel diezelfde jongen stilletjes de sjaal aannemen. Hij zei geen woord. Ik ook niet. Maar die dag glimlachte hij toen hij uit de bus stapte.
Dat zou genoeg zijn geweest. Maar het was niet het einde.

Later die week kraakte mijn radio.
“Gerald, de directeur wil je spreken.”