“Zestien en zwanger. Het moment dat ik naar de positieve test keek, voelde als een stomp in mijn maag. Mijn hart bonsde in mijn keel en mijn hoofd tolde. Dit was niet de bedoeling. Dit hoorde niet te gebeuren.
Mijn vriend en ik waren nog maar een paar maanden samen. School, feesten, lachen met vriendinnen – dat was mijn leven. Niet slapeloze nachten, luiers en verantwoordelijkheden. Maar daar stond ik dan. Een kind met een kind in haar buik.
De reacties waren precies zoals ik had verwacht. Mijn ouders waren in shock, teleurgesteld, boos. Mijn vriend was stil, overdonderd, wist niet wat hij moest zeggen. De blikken op school waren het ergste. Gefluister in de gangen, meiden die naar mijn buik keken en dan naar elkaar grinnikten. Ik was ineens ‘dat meisje’.
Toch koos ik ervoor om mijn baby te houden. Niet omdat het makkelijk was. Niet omdat ik naïef was. Maar omdat ik, ondanks alles, wist dat ik dit kindje niet kon laten gaan.
De zwangerschap voelde als een dubbele strijd. Mijn lichaam veranderde sneller dan mijn hoofd kon bijhouden. Mijn vriend verdween langzaam uit beeld. Hij vond het te zwaar, te ingewikkeld. Hij had nog zijn hele leven voor zich, zei hij. Alsof ik dat niet ook had gehad.
Op mijn zeventiende beviel ik van mijn zoon. Jong, bang en totaal niet voorbereid. Ik wist niets van moeder zijn, had nooit een luier verschoond, had geen idee hoe ik dit moest doen. Maar daar lag hij. Zo klein, zo kwetsbaar. En ineens was het alsof alles op zijn plek viel.
Ik dacht dat het moeilijkste achter me lag, maar dat was niet zo. Mensen dachten dat ik zou falen. Dat ik een slechte moeder zou zijn, dat ik spijt zou krijgen. Zelfs de verpleegkundige keek me met een bezorgde blik aan toen ik het ziekenhuis verliet. Alsof ik een kind was dat op het punt stond een fout te maken.