De tl-lampen in de verhoorkamer van het politiebureau zoemden met een hoog, piepend geluid dat rechtstreeks in mijn schedel leek te boren. Ze zorgden ervoor dat mijn handen, stevig vastgeklemd op de metalen tafel, er bleek, onbekend en oud uitzagen.
Ik hoorde mijn schoondochter Amber snikken in een andere kamer verderop in de gang. Haar stem, schril en hysterisch, drong door de dunne muren heen.
« Ze is labiel! » Ik hoorde haar tussen luide, theatrale snikken door naar adem happen. « Ze is er geobsedeerd door! Ze heeft mijn baby’s zonder toestemming meegenomen! Ik weet niet waar ze zijn! »
Ik wist wel waar ze waren. Ze waren veilig. Maar ik was doodsbang. Mijn keel was zo dichtgeknepen dat ik nauwelijks kon slikken, en elke keer dat ik diep adem probeerde te halen, trok mijn borst samen.
Ik ben 67 jaar oud. Ik woon al 42 jaar in hetzelfde vakwerkhuis in Portland, Oregon. 35 jaar daarvan heb ik lesgegeven op een basisschool, voornamelijk in de tweede klas. Ik heb nog nooit een parkeerboete gehad. Ik lever mijn bibliotheekboeken vroeg in. En nu zat ik op een politiebureau, beschuldigd van de ontvoering van twee kinderen die ik met hart en ziel zou beschermen.
Mijn naam is Diane Fletcher, en ik stond op het punt alles te verliezen. Maar ik had iets wat Amber niet wist. Iets wat het hele verhaal in de komende tien minuten zou veranderen.
Het begin van het einde
Het begon niet zo. Het begon zes jaar geleden, toen mijn zoon Michael Amber mee naar huis nam voor Thanksgiving. Ze was adembenemend – moeiteloos mooi met lang, donker haar en een glimlach die de kamer echt leek te verlichten. Ze werkte in de marketing, ze was geestig en ze had Michael volledig in haar ban.
Hij was al eens eerder kort getrouwd geweest, begin twintig. Het liep slecht af, en ik had gezien hoe hij voorzichtig, bijna cynisch, werd over relaties. Maar met Amber was hij anders. Hij was luchtiger. Hij lachte meer.
Ze trouwden binnen een jaar tijdens een prachtige wijngaardceremonie. Ik herinner me dat ik daar stond en toekeek hoe ze hun eerste dans dansten, en ik dacht hoe gelukkig Michael was. Mijn man, James, was drie jaar eerder overleden aan kanker, en Michael zo gelukkig zien voelde als een geschenk uit de hemel – een teken dat ons gezin eindelijk iets goeds kreeg na al dat verdriet.
Amber was binnen enkele maanden zwanger. Eerst kwam Sophia, een meisje met stralende ogen dat sprekend op haar vader leek. Twee jaar later volgde Noah, een lieve, gevoelige jongen die dol was op knuffelen.
Ik werd de oma waar ik altijd van had gedroomd. Ik paste elke dinsdag en donderdag op terwijl Amber parttime werkte. Ik ging naar elke afspraak bij de kinderarts die Michael niet kon nakomen. Ik had een lade met extra kleding in huis voor onverwachte logeerpartijtjes. Ik leerde gegrilde kaas precies zo te maken als zij het lekker vonden: korstjes eraf, diagonaal gesneden, met precies de juiste hoeveelheid boter.
Drie jaar lang was het perfect. Of in ieder geval leek het perfect.