Toen ik haar foto weer zag – grijze strepen in haar haar maar nog steeds diezelfde zachte glimlach – voelde het alsof de tijd zich had teruggetrokken. We begonnen te praten, oude verhalen te delen, lange telefoongesprekken te voeren en vervolgens koffiedates. De warmte was onmiddellijk, alsof de decennia tussen ons nooit hadden bestaan.
En dus, op mijn eenenzestigste, hertrouwde ik met mijn eerste liefde.
Onze bruiloft was eenvoudig. Ik droeg een marineblauw pak; Ze droeg ivoorkleurige zijde. Vrienden fluisterden dat we er weer als tieners uitzagen. Voor het eerst in jaren voelde mijn hart levend.
Die avond, nadat de gasten weg waren, schonk ik twee glazen wijn in en leidde haar naar de slaapkamer. Onze huwelijksnacht – een geschenk waarvan ik dacht dat de leeftijd me stilletjes had afgenomen.

When I helped her slip off her dress, I noticed something unusual: a scar near her collarbone, another along her wrist. I frowned—not because of the scars themselves, but because of the way she flinched when I touched them.
“Anna,” I said softly, “did he hurt you?”
She froze. Her eyes flickered—fear, guilt, hesitation—and then she whispered something that turned my blood cold.
“Richard… my name isn’t Anna.”
The room fell silent. My heart thudded painfully.