« Waar heb je dit vandaan? » vroeg ik, terwijl ik het medaillon omhoog hield.
Ze keek langzaam op. Haar lippen trilden. « Het was van mijn vader. »
Mijn borstkas kromp ineen. « De naam van je vader… hoe heette hij ook alweer? »
Ze aarzelde. « Tom. Tom Harrison. »
De wereld kantelde. Ik deinsde achteruit en kon nauwelijks opstaan. « Emily? » bracht ik eruit.
Haar ogen vulden zich met tranen. Ze knikte.
Ik liet me in de stoel vallen. Tranen rolden over mijn wangen, ongeloof maakte plaats voor opluchting. « Ik dacht dat ik je kwijt was. Ik dacht dat je voorgoed weg was. »
Ze fluisterde: « Hij zei dat ik je moest zoeken. Hij zei dat hij zich te beschaamd voelde om zelf terug te komen. »
Ze legde alles uit. Na zijn vertrek was Tom iemand anders tegengekomen – iemand die hem een beter leven beloofde.
Maar de relatie werd giftig. Hij besefte te laat dat hij een fout had gemaakt. Hij probeerde terug te komen, maar kon niet onder ogen zien wat hij had gedaan.
Hij vertelde Emily over mij, over het leven dat ze achterlieten.
Ze leefden in opvangcentra, op straat, waar ze maar konden.
Toen hij ziek werd, gaf hij haar het medaillon en zei dat het haar naar huis zou leiden. Ze had geen foto’s, geen adres – alleen mijn gezicht in het medaillon en een naam om erbij te zetten.
« Ik ben al maanden naar je op zoek, » zei ze met gebroken stem. « Ik wist niet waar ik moest beginnen. »
Ik sloeg mijn armen om haar heen en hield haar stevig vast. De jaren van pijn, verdriet en onbeantwoorde vragen verdwenen in dat ene moment van helderheid.
Mijn dochter – mijn lieve kleine Emily – was hier, levend, in mijn armen. Ouder nu. Wijzer. Getekend door de wereld, maar niet gebroken.