De volgende ochtend zaten we bij het vuur te praten. Ze vertelde me verhalen over Tom, over de moeilijke jaren en de kleine momenten van vreugde die ze hadden weten vast te houden.
Ik vertelde haar over de nachten dat ik mezelf in slaap huilde, denkend dat ik haar in de steek had gelaten. We huilden samen. We lachten. We rouwden. We genazen.
Ik vroeg haar waarom ze de naam Anna gebruikte.
« Het was gewoon veiliger, » zei ze. « Tot ik er zeker van was. »
Op dat moment zag ik mijn dochtertje weer – niet aan haar gezichtje, dat was veranderd, maar aan de manier waarop ze naar me keek, alsof ze zich nog de slaapliedjes herinnerde die ik vroeger zong en de manier waarop ik haar ‘s avonds instopte.
Die nacht, terwijl we keken hoe de storm voorbijtrok en de sterren door de wolken heen zichtbaar werden, legde ze haar hoofd op mijn schouder.
« Ik ben nu thuis, » fluisterde ze.
En dat was ze.