Ik ging naar de eerste verdieping en ging naar buiten.
Ik zat op een bankje bij de bushalte. Het was nog vroeg, misschien half tien, maar de zon was al warm, alsof het de hele stad had beledigd. Het asfalt verdampte. De tas drukte op mijn schouder, de riem graafde in mijn huid. Ik hield nog steeds een verfrommeld elektronisch registratiebewijs in mijn hand, als een herinnering dat ik niet dakloos was, niet van de straat… gewoon een man die volgens plan kwam.
Maar ik vond het moeilijk te geloven.
Ik zat daar gewoon. Geen woede, geen tranen. Alleen het gewicht, alsof de lucht om hen heen was verdikt en plakkerig geworden, als lijm.
Ik dacht: moet ik teruggaan of niet? En zo ja, waarom?
Ik weet hoe het zal zijn. Ik zal weer binnengaan en alle ogen zullen op mij gericht zijn. Iemand herkent me. Iemand zal naar zichzelf glimlachen. Iemand zal zeggen: “Aah, dat is degene die niet in het kantoor kon komen.”
Het is niet de eerste keer dat zoiets mij overkomt. Maar eerder … Het spijt me. En nu schaamde ik me.
Toen ik 35 was, werkte ik als kassier in een winkel. Ik sta al de hele dag op mijn voeten. Drie kinderen, een man op tournee. Moe, zonder make-up, zonder nagels en modieuze blouses.
Op een dag kwam een klant naar me toe en zei na het eten:::
“Je ziet er zo moe uit.”Het zou beter zijn om in een verpleeghuis te wonen dan slecht te verhuren aan mensen.
Ik heb toen niets gezegd.
En ‘ s avonds, toen ik de vloer in de gang dweilde, barstte ik in tranen uit. Houd het stil zodat de kinderen het niet horen.
Maar nu… dit is een ander niveau.
Ze hebben me niet met een woord gestoken. Ik werd eruit gegooid. Als een lap. Waar iedereen bij is.
Ik pakte mijn telefoon.
Hallo, Anna?
“Mam?”Wat is er gebeurd?
“Niets.”.. Ik was in de kliniek. Ik werd niet geaccepteerd.
“Wat bedoel je?”
“Ik ben in de war. Ik kon geen kantoor vinden. De verpleegster begon te schreeuwen.
– Op jou?!
— Bevestigend. Ze zei: “kun je niet lezen, Oma?”
– Mam, wat … .. Ik kom er zo aan!
— Worden. Ik ga naar huis. Ik wil daar niet terug.
Ik heb de telefoon opgehangen. Maar ze kwam toch. Over een half uur. Ze stormde het appartement binnen als een onweer. Ze zag me in de stoel zitten en omhelsde me meteen.
– Moeder… Het is niet jouw schuld. Je hoeft niet alles te weten. Zij zijn het— niemand heeft het recht om dat te zeggen. Niet voor jou, voor niemand.
Anna opende haar laptop en ging naar haar kantoorpagina ‘ s. Ze schreef een klacht, officieel, met feiten.
Ik probeerde haar tegen te houden.
– Dochter, waarom? Ze komen er toch wel mee weg.
“Daarom vertrekken ze. Omdat iedereen zwijgt.
Drie dagen later belden ze.