De nacht waarop de weeën begonnen, zou nooit onvergetelijk worden, maar het lot had zijn eigen plannen.

Eerder die avond hadden mijn man en ik ruzie gehad – zo’n zware, pijnlijke ruzie waarbij stilte dieper snijdt dan woorden. Uren later, toen de weeën begonnen, greep ik met trillende handen naar mijn telefoon. Paniek en pijn vermengden zich terwijl ik hem keer op keer belde – in totaal dertig keer. Hij nam nooit op.
Mijn broer was degene die me met spoed naar het ziekenhuis bracht. Ik beet hard op mijn lippen tijdens elke wee, en probeerde mijn verdriet en de pijn te verdringen.
Er gingen tien uur voorbij voordat mijn man eindelijk terugbelde. Mijn broer pakte zonder aarzelen de telefoon op en zei slechts vier woorden die als een donderslag door de lijn raasden:
« Ze heeft het niet gehaald. »