Die woorden braken iets in hem.

Hij reed als een bezetene naar het ziekenhuis, in een poging de last van zijn spijt te ontlopen. Hij wachtte urenlang buiten de verloskamer – met trillende handen, een benauwde borst, en zijn gedachten speelden zich af bij elk genegeerd telefoontje, elk boos woord. Toen de dokter eindelijk verscheen, kon hij nauwelijks ademhalen.
Maar in plaats van hem een tragedie te bezorgen, leidde de dokter hem naar een stille, schemerige kamer.
Ik was daar – levend – en wiegde onze pasgeboren dochter.
Zijn knieën begaven het. De tranen kwamen in één keer – niet van verdriet, maar van pure, overweldigende opluchting. Alle woede, alle trots die ons had verdeeld, smolt in één klap weg.