Ze kwam het huis binnen met een zonnebril en een lichte sjaal om, en zag er uitgerust en energiek uit. Ze wierp nauwelijks een blik op de ingelijste foto van Mabel bij de deur. In plaats daarvan begon ze heen en weer te lopen in de woonkamer, terwijl ze op haar telefoon tikte.
‘Dit huis zou best wat waard moeten zijn,’ zei ze nonchalant. ‘Vooral gezien de huidige marktsituatie.’
Ik wachtte op tranen. Op een pauze. Op iets menselijks.
Het is er nooit van gekomen.
Toen het testament werd voorgelezen, kreeg Clara het huis. Al het andere was al lang geleden verdeeld: sieraden, spaargeld, sentimentele spullen. Er was nog maar één ding over dat niet was opgeëist.
De bank.
De oude perzikkleurige brokaatbank die al zo lang ik me kan herinneren in Mabels woonkamer stond. De bank waarop we vroeger samen een dutje deden toen ik klein was. De bank met de verbleekte armleuningen en kussens die in het midden doorgezakt waren.
‘Die is voor Lila,’ zei de advocaat.
Clara spotte.
‘Als je het wilt hebben, kun je het maar beter deze week nog kopen,’ zei ze later aan de telefoon. ‘Ik verkoop het huis.’
Dus dat heb ik gedaan.