Ik was zevenentwintig toen ik leerde dat liefde niet altijd gepaard gaat met comfort of veiligheid. Soms komt het vermomd als uitputting, opoffering en een afgeleefde bank waar niemand ooit in heeft gekeken.

Mijn grootmoeder Mabel voedde me op op manieren die mijn eigen moeder nooit had gekund. Clara was fysiek aanwezig toen ik een kind was, maar emotioneel afstandelijk – scherpe woorden in plaats van knuffels, stilte in plaats van geruststelling. Als het moeilijk werd, had Clara de neiging om te verdwijnen. Mabel daarentegen bleef. Ze luisterde. Ze gaf om me. Ze hield onvoorwaardelijk van me.
Toen Mabel ziek werd, was er dus nooit twijfel over wie voor haar zou zorgen.
Clara belde me op een middag, met een luchtige stem. Ze zei dat ze « ziekenhuizen en ziekte niet aankon » en dat ze een cruise van drie maanden had geboekt « om haar hoofd leeg te maken ». Ze zei het alsof ze ons allemaal een plezier deed.