Er ging bijna een jaar voorbij. Op een middag stond er een pakketje op mijn deurmat. Binnenin zaten dezelfde kleine outfits die ik had gestuurd – fris gewassen, netjes opgevouwen – samen met een handgeschreven briefje. Nura bedankte me dat ik haar door haar donkerste seizoen had geholpen. Ze schreef dat die kleren haar dochter warm hadden gehouden tijdens vele koude nachten, en dat ze ze had vastgehouden totdat ze zich sterk genoeg voelde om ze terug te geven – deze keer met dankbaarheid in plaats van wanhoop.
En daar, weggestopt onder de kleren, was iets dat me deed bevriezen: een kleine gehaakte gele eend. Mijn gele eend – die uit mijn eigen jeugd, degene die per ongeluk in de doos moet zijn geglipt.
Op het moment dat ik het zag, vulden mijn ogen zich met tranen. Het was niet zomaar speelgoed – het was een herinnering.

In haar briefje had Nura haar telefoonnummer vermeld. Toen we elkaar spraken, vertelde ze me haar verhaal – hoe ze aan een gevaarlijke situatie was ontsnapt, haar leven stukje bij beetje opnieuw had opgebouwd en had gevochten om haar dochter te beschermen met alles wat ze had. Dat kleine pakketje, zei ze, had haar bereikt toen ze iets zachts nodig had, iets hoopvols om haar eraan te herinneren dat de wereld nog steeds vriendelijkheid koesterde.