Het is niet de eerste keer dat we zo praten. Of eigenlijk: niet praten. Sinds Eva uit huis is, lijkt er een muur tussen ons te staan. Een muur van onuitgesproken woorden, oude ruzies en mijn eigen onzekerheden. Jarenlang heb ik gedacht dat ik alles verkeerd deed als moeder. Dat ik haar tekort heb gedaan, dat ik haar niet genoeg liefde heb gegeven, niet genoeg aandacht.
Elke ochtend word ik wakker in een stil huis in Amersfoort. De kamer van Eva is nog precies zoals ze hem achterliet: posters van haar favoriete band Kensington aan de muur, een halfvolle fles parfum op het nachtkastje, haar oude knuffelbeer op het bed. Soms ga ik daar zitten, alleen, en vraag ik me af waar het misging.
‘Mam, luister je nog?’ Eva’s stem haalt me uit mijn gedachten. ‘Ja, sorry,’ fluister ik. ‘Ik luister.’
Ze zucht diep. ‘Weet je nog die keer dat je me vergat op te halen bij hockey? Ik stond daar in de regen, mam. Ik was zo boos op je.’
Mijn hart slaat een slag over. Natuurlijk weet ik het nog. Het was een donderdagmiddag, ik was te laat uit mijn werk bij de bibliotheek en stond vast in het verkeer op de A28. Toen ik eindelijk aankwam, stond Eva daar – druipnat, haar gezicht vol tranen en woede.
‘Het spijt me zo,’ zeg ik zacht. ‘Ik heb daar nog steeds spijt van.’
‘Dat weet ik,’ zegt Eva. ‘Maar mam… dat is niet waarom ik bel.’
Er valt een stilte. Ik hoor haar ademhalen aan de andere kant van de lijn. Mijn gedachten razen: Wat wil ze zeggen? Gaat ze me eindelijk vertellen wat ik allemaal fout heb gedaan? Of – nog erger – dat ze me niet meer nodig heeft?
‘Mam,’ zegt ze dan, haar stem breekt een beetje, ‘ik wil dat je weet dat ik je nooit iets kwalijk heb genomen. Je deed altijd zo je best. Ik zie dat nu pas.’
Tranen prikken achter mijn ogen. Ik wil iets zeggen, maar er komt niets uit.
‘Weet je nog die keer dat papa wegging?’ vraagt Eva zachtjes.
Natuurlijk weet ik dat nog. Het was de donkerste periode uit mijn leven. Jan, mijn man, kwam op een avond thuis en zei dat hij niet meer gelukkig was. Dat hij verliefd was geworden op iemand anders – een collega van zijn werk in Utrecht. Hij pakte zijn spullen en vertrok. Eva was toen vijftien.
‘Ik dacht dat jij mij de schuld gaf,’ fluister ik.
‘Dat deed ik ook,’ geeft Eva toe. ‘Maar nu begrijp ik pas hoeveel pijn jij had. Hoe moeilijk het voor jou was om alles draaiende te houden.’
De woorden hangen tussen ons in als warme dekens op een koude dag.
‘Waarom heb je dat nooit gezegd?’ vraag ik.