De woorden van mijn schoonmoeder, Truus, galmden nog na in de hal. Haar stem was ijzig, haar blik onverbiddelijk. Ik stond daar, met trillende handen, terwijl de regen tegen de ramen sloeg. Jeroen was al drie weken in Noorwegen voor een groot project. Ik had hem die ochtend nog gesproken via WhatsApp. ‘Alles goed thuis?’ had hij gevraagd. ‘Ja hoor, maak je geen zorgen,’ had ik geantwoord. Maar nu stond ik hier, alleen tegenover een vrouw die altijd al vond dat ik niet goed genoeg was voor haar zoon.
‘Truus, dit is ook mijn huis. Jeroen en ik hebben het samen gekocht,’ probeerde ik zachtjes.
Ze snoof. ‘Jij hebt misschien wat spaargeld ingebracht, maar zonder Jeroen had je hier nooit gewoond. Je weet dat hij vindt dat familie belangrijk is. En nu hij weg is, moet ik ervoor zorgen dat alles goed blijft gaan.’
Ik voelde de paniek opkomen. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik dacht aan de avonden dat Jeroen en ik samen op de bank zaten, plannen makend voor de toekomst. Aan de foto’s aan de muur, onze trouwfoto in het midden. Dit was mijn thuis. Maar Truus keek me aan alsof ik een indringer was.
‘Waarom doet u dit?’ vroeg ik met een brok in mijn keel.
Ze draaide zich om en liep naar de keuken. ‘Omdat jij alles kapotmaakt. Sinds jij er bent, zie ik mijn zoon nauwelijks nog. Je houdt hem bij mij vandaan.’
Ik wist dat dit niet waar was. Jeroen en ik probeerden juist altijd tijd vrij te maken voor familiebezoekjes. Maar Truus zag alleen wat ze wilde zien.
Die nacht lag ik wakker in bed. Ik hoorde Truus beneden rommelen; ze was niet van plan te vertrekken. Ik voelde me machteloos en klein. In het donker vouwde ik mijn handen en begon te bidden. ‘Heer, geef me kracht. Laat me niet breken onder haar woorden.’
De volgende ochtend zat Truus al aan de keukentafel toen ik naar beneden kwam. Ze had haar koffers nog niet uitgepakt; het leek alsof ze zich hier wilde nestelen tot Jeroen terugkwam.
‘Ik heb met Jeroen gesproken,’ loog ze plotseling terwijl ze haar koffie roerde. ‘Hij vindt ook dat jij beter even ergens anders kunt verblijven.’
Mijn maag draaide om. Zou Jeroen dat echt gezegd hebben? Ik pakte mijn telefoon en stuurde hem een berichtje: ‘Heb je met je moeder gesproken? Ze zegt dat jij wilt dat ik wegga.’
Het duurde uren voordat hij antwoordde. Ondertussen probeerde ik Truus te ontwijken, maar ze volgde me door het huis als een schaduw.
‘Je denkt zeker dat je alles kunt krijgen met je lieve glimlach,’ siste ze toen ik de was ophing. ‘Maar ik zie wel wie je echt bent.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen, maar ik weigerde te breken waar zij bij was. In plaats daarvan liep ik naar boven, sloot de deur van onze slaapkamer en liet mezelf op bed vallen.
‘Heer, help me alsjeblieft,’ fluisterde ik opnieuw. ‘Laat me niet alleen.’
Die middag kreeg ik eindelijk een bericht van Jeroen: ‘Wat bedoel je? Ik heb haar alleen gevraagd of alles goed gaat thuis. Natuurlijk wil ik niet dat je weggaat! Ik bel vanavond.’
Opluchting stroomde door me heen, maar tegelijk voelde ik woede opborrelen. Waarom loog Truus zo? Wat hoopte ze te bereiken?