‘Hij brengt ons altijd hierheen… en sluit ons dan op’ – Ik dacht dat ik zijn vrouw was, maar ik was slechts een replica in zijn geheime verzameling vrouwen.
Van de buitenkant zag ons huwelijk er perfect uit.
Mensen bewonderden ons. Onze bruiloft was smaakvol – bescheiden maar duidelijk chique – georganiseerd in een serene villa buiten de stad. Hij was charmant, verfijnd en welgesteld. Dami was het type man waar vrouwen van droomden.
En ik? Ik was het verlegen meisje dat dacht dat ze haar sprookje had gevonden. Maar achter de façade voelde iets… niet goed.
We waren vier maanden getrouwd en hij was nog nooit in mijn buurt gekomen. Zelfs niet op onze huwelijksnacht.
In het begin dacht ik dat hij nobel was. ‘Laten we eerst emotioneel vertrouwen opbouwen, vóór het fysieke,’ mompelde hij een keer, terwijl hij zachtjes over mijn wang streek. Ik glimlachte, naïef en hoopvol. Maar dagen werden weken, en weken werden maanden – nog steeds geen intimiteit. Geen echte genegenheid. Geen warmte. Alleen maar afstandelijke gesprekken, zware diners en koude nachten.
Ik begon aan mezelf te twijfelen.
Hij reisde vaak – altijd voor « spoedeisende zaken » in Lagos of « zakelijke vergaderingen » in Abidjan. Thuis bleef hij afstandelijk – hij liet me nooit de derde kamer boven binnen, de kamer die ik strikt verboden was. « Het is gewoon oude rommel, » zei hij met een geforceerde grijns. « Niet veilig. »
Maar stilte voedt nieuwsgierigheid.
Op een sombere zaterdag, toen hij weer weg was, besloot ik het huis van boven tot onder schoon te maken. Ik had een taak nodig, iets om mijn gedachten af te leiden van de knagende leegte en de vraag die me achtervolgde: « Waarom is hij met me getrouwd? »
Ik stond voor de verboden deur. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik herinnerde me waar hij de sleutel bewaarde – ik had hem ooit gezien toen hij zijn la open had laten staan. Met trillende handen pakte ik hem aan.
Het slot klikte.
Stof dwarrelde in de schemerige lucht toen ik de deur openduwde. De kamer was donker en zonder ramen. Op het eerste gezicht leek hij ongebruikt – dozen, gordijnen, een oude kast naar achteren geschoven. Maar er voelde iets… mis.
Er lag geen stof op de kast.
Ik stapte dichterbij en stak mijn hand uit.
Hij bewoog.
Een koele tocht waaide erdoorheen.
Erachter… was nog een deur.
Mijn handpalmen waren bezweet toen ik aan de hendel draaide – en wat daarachter lag, bezorgde me kippenvel.
Een bed. Een vrouw.
Ze was niet dood. Ze was bewusteloos – of in slaap – en lag aan een infuus. Een ventilator zoemde boven haar hoofd en een knipperende machine gaf vage signalen af. De lucht stonk naar chemicaliën en angst. Ik stond verstijfd. Mijn ogen schoten rond. Kleren. Een haarborstel. Een ingelijste foto. Zij en Dami. Lachend.
Ze leek op mij.
Zelfde bouw. Dezelfde toon. Dezelfde gereserveerde uitdrukking.
Ik hapte naar adem.
Op dat moment… gingen haar ogen open. « Is hij ook met jou getrouwd? » vroeg ze met een droge, broze stem
Van de buitenkant leek ons huwelijk perfect.
Mensen bewonderden ons. Onze bruiloft was smaakvol – ingetogen maar duidelijk chique – georganiseerd in een serene villa buiten de stad. Hij was charmant, verfijnd en welgesteld. Dami was het type man waar vrouwen van droomden.
En ik? Ik was het verlegen meisje dat dacht dat ze haar sprookje had gevonden. Maar achter de façade voelde iets… niet goed.