Nadat Elia twee tweelingmeisjes in de woestijn had gevonden, liet hij ze achter bij zijn verlamde vrouw en ging op pad. Maar toen hij de volgende ochtend terugkwam, BEVROREN hij…
Elijah hield van de natuur. Hij kon niet langs het bos lopen zonder de rotzooi van anderen op te ruimen. Het was eind augustus en de avonden waren fris geworden. De zon ging onder aan de horizon en de lucht was vochtig.
Elijah keek over het hek en zag, opnieuw, een stapel papier, flessen en ander afval.
— Wat zijn dat voor mensen? Kunnen ze hun afval niet naar de vuilnisbak brengen?
Hij deed een stap dichterbij en zag dat de verspreide snoepjes door de lokale honden waren verscheurd. Hij haalde een tas uit zijn zak – hij had er altijd een bij zich, voorbereid op elke situatie – en begon het afval op te ruimen.
Zonder het te beseffen dwaalde hij dieper het bos in, in een poging alles schoon te maken. Het was al donker toen hij een zacht gejank hoorde.
Een kind?
Hij keek om zich heen en zag iets onverwachts op een omgevallen boomstam. Twee kleine meisjes zaten dicht tegen elkaar aan, bibberend van de kou.
Ze droegen alleen dunne jurkjes met bandjes. Ze huilden.
Elia kwam dichterbij. Ze waren een tweeling, identiek als twee druppels water.
— Ben je verdwaald? vroeg hij zachtjes.