Op het moment dat ik de feestzaal binnenstapte, hoorde ik haar. Sloan Whitmore, de perfecte verloofde van mijn broer, leunde naar haar bruidsmeisjes, met een glas champagne in haar hand. Ze fluisterde hard genoeg zodat iedereen het kon horen – en het was duidelijk opzettelijk: « Oh, geweldig. Het plattelandsmeisje dat naar de boerderij ruikt is er. »
Haar vriendinnen giechelden als een stel hyena’s in designerjurken. Sloan keek me niet eens aan. In haar ogen was ik een onbeduidende lastpost, een smet uit een of ander achtergesteld dorp, die er was om de perfecte sfeer van haar verlovingsfeest te verpesten.
Wat Sloan niet wist – wat niemand in die kamer wist – was dat ik dit hotel, het Monarch Hotel, drie jaar eerder had gekocht. Elke kroonluchter boven haar hoofd, elk couvert op de tafels, elke centimeter Italiaans marmer onder haar kostbare hakken behoorde mij toe. En voordat de avond voorbij was, zou dat gefluister haar alles kosten wat ze dacht te willen hebben.
Mijn naam is Bethany Burns. Ik ben 31 jaar oud en ik ben opgegroeid in Milbrook, Pennsylvania, een stadje zo klein dat de enige noemenswaardige verkeersopstopping die we hadden, plaatsvond op de dag dat de koeien van meneer Henderson de hoofdstraat drie uur lang blokkeerden. Ik verliet mijn ouderlijk huis op mijn achttiende, zonder echt om te kijken. Niet uit haat jegens mijn afkomst, maar omdat mijn familie me heel duidelijk had gemaakt dat er geen plek voor me was.
Ik heb een oudere broer, Garrett – het wonderkind, degene die nooit iets fout kon doen. Mijn hele jeugd leefde ik in zijn schaduw. Wat ik ook deed, hij deed het beter. Naast hem was ik slechts een ruwe schets, terwijl hij het eindproduct was. Dus vertrok ik, met slechts één koffer, 200 dollar op zak en een vastberadenheid om niet te falen.
De mensen die in Milbrook verbleven, dachten dat ik nauwelijks rondkwam, en dat was aanvankelijk ook zo. Maar wat ze niet wisten, was dat mijn eerste baan als huishoudster in een boetiekhotel mijn leven veranderde. Ik observeerde, leerde, begreep. Ik klom op de carrièreladder, spaarde elke cent en investeerde verstandig. Op mijn 28e kocht ik mijn eerste pand. Op mijn 31e stond ik aan het hoofd van Birch Hospitality, een groep van zes boetiekhotels aan de oostkust. The Monarch was mijn vlaggenschip.
Als je alles helemaal zelf opbouwt, leer je om op de achtergrond te blijven. Mensen onderschatten je, en soms is dat juist je grootste kracht. Ik heb mijn familie er nooit iets over verteld. Bovendien hebben ze er nooit naar gevraagd.