Mijn hart sprong in mijn keel. Woedend confronteerde ik haar, maar het bleek dat ze het graf niet ontheiligde.
Ze plantte tulpen – de lievelingsbloemen van mijn moeder – en liet een envelop met familiefoto’s achter. Ze zei dat ze ons elke week bezocht om mijn moeder over ons te vertellen.
Ik was verbijsterd.
Toen onthulde Sandra iets wat ik nog niet wist: vóór haar dood had mijn moeder een brief geschreven waarin ze vroeg om haar persoonlijke bezittingen aan haar te geven en het huis leeg te halen om ruimte te maken voor haar genezing.
Mijn vader had het hart er niet voor, maar Sandra wel.
Haar gedrag was niet uit wreedheid of gebrek aan respect, maar uit liefde.
Ze wilde mama niet uitwissen – ze wilde haar eren, ervoor zorgen dat het verdriet niet als een steen om ons heen zou verharden.
Ik huilde, dit keer niet van woede, maar van geluk.
Uitsluitend ter illustratie.
Voor het eerst in jaren zag ik Sandra niet als een indringer, maar als iemand die dapper genoeg was om een last te dragen die we niet konden dragen.