Voordat we vertrokken, heb ik als een bezetene schoongemaakt. Vers beddengoed in de logeerkamer. Alle oppervlakken afgewist. Een leeg plankje in de koelkast met haar naam erop. Ik heb zelfs een klein briefje op de koelkast geplakt:
Voel je thuis. Fijne kerst.
Terwijl we de deur achter ons op slot deden, zei ik tegen mezelf dat het goed zou komen.
En de vakantie was perfect.
De kinderen renden achter de golven aan. Dave las eindelijk een boek uit. Ik sliep op het geluid van de oceaan in plaats van de vaatwasser. Op onze laatste avond vroeg Max of we voor altijd konden blijven.
Het geluk duurde tot ik de voordeur opendeed.
De geur trof me als eerste: muf, zuur, niet goed.
Ik stapte naar binnen en bleef stokstijf staan.
Onze keuken zag eruit alsof de chaos er was neergestreken en zich er comfortabel had genesteld. De vuilnisbakken puilden uit. Lege flessen stonden op een rij op het aanrecht. Rode plastic bekertjes lagen verspreid over de vloer. Overal zaten plakkerige kringen. Een half opgegeten kom met eten stond verlaten op de salontafel, aangekoekt alsof hij er al dagen was blijven staan.
Ik liep de woonkamer in.
En toen zakte de moed me echt in de schoenen.
Wat Mandy ons ook had beloofd… ons huis was het niet meer.
De kussens van de bank zaten onder de vlekken. Niet een beetje, maar heel erg. Donker en vlekkerig. Dekens lagen verfrommeld op de vloer. Een kom met iets half opgegetens stond aan de salontafel te verzuren.
Achter me fluisterde Lily: « Mam? »
Kleine stukjes glas glinsterden in het tapijt.
Ik slikte. « Ja, schatje? »
“Waarom ziet het er… vies uit?”
Ik heb niet geantwoord.
Ik liep door de gang. Max’ deur stond open. Zijn nachtlampje lag op de grond, de voet was doormidden gebroken en de lamp was verbrijzeld.
Kleine stukjes glas glinsterden in het tapijt.
In Lily’s kamer lagen haar knuffels verspreid. Laden stonden open. Haar favoriete deken lag opgerold bij de kast.
“Zijn we beroofd?”
Dit zag er niet uit alsof iemand er had overnacht.