Je staat voor je kledingkast en zucht. Te vol, te rommelig, te veel spullen die je al maanden — of zelfs jaren — niet meer hebt gedragen. Dus pak je een paar oude shirts, een broek met een kapotte rits en die trui die toch nooit lekker zat. Alles verdwijnt in een vuilniszak, op weg naar de textielbak. Opruimen voelt goed. Je maakt ruimte, én je hebt het idee dat je iets goeds doet voor het milieu. Weggooien is het niet, je doneert het tenslotte. Probleem opgelost, toch?

Die gedachte leeft bij miljoenen mensen. De textielbak heeft een groen imago: hergebruik, recycling, duurzaamheid. Het idee dat jouw oude kleding een tweede leven krijgt bij iemand anders, of wordt omgezet in iets nieuws, stelt gerust. Maar achter die ogenschijnlijk eenvoudige handeling — kleding in een bak gooien en verdergaan met je dag — schuilt een ongemakkelijke werkelijkheid. Want wat er écht gebeurt met ingezameld textiel, staat vaak ver af van dat ideale plaatje.
De waarheid is dat het huidige textielsysteem kraakt aan alle kanten. De bakken stromen voller dan ooit, maar het merendeel van de kleding is nauwelijks nog bruikbaar. Snelle mode, lage kwaliteit en vervuilde inzameling zorgen ervoor dat een groot deel van het textiel nooit wordt herdragen of gerecycled. In plaats daarvan belandt het in verbrandingsovens, wordt het verscheept naar landen die al overspoeld worden door tweedehandskleding, of eindigt het alsnog als afval. Wat begint met goede bedoelingen, eindigt verrassend vaak in verspilling — en soms zelfs in extra milieuschade.