Wat hij niet wist, was dat hij niet de enige was die binnen een schuilplaats zocht.
De eerste tekenen van iets levends
Toen hij dieper drong, kwam hij in een grotere kamer terecht. Hij bleef even staan om het plafond te bewonderen, waar clusters stalactieten als bevroren dolken hingen. Toen gebeurde het – een flits van beweging aan de rand van zijn blikveld.
Aanvankelijk deed hij het af als een speling van het licht. Grotten kunnen vreemde spelletjes spelen met schaduwen, en zijn lichtstraal weerkaatste op oneffen oppervlakken. Maar toen zag hij ze: twee zwak gloeiende ogen die vanuit de verste hoek van de kamer naar hem terugkaatsten.
Het menselijk brein heeft een fractie van een seconde nodig om gevaar te verwerken, en in die fractie van een seconde verstijfde hij. Zijn gedachten raasden: was het een vos? Een poema? De omtrek werd duidelijker en zijn hartslag versnelde. Slechts een paar passen verderop stond een beer – een enorm beest, mogelijk een zwarte beer of een jonge grizzlybeer. Zelfs in het schemerige licht kon hij zijn gespierde schouders, dikke vacht en het gestage op- en neergaande geluid van zijn ademhaling onderscheiden.
Een moment in de tijd opgeschort
Beren zijn geen vreemden in de bergen, maar een ontmoeting in een beperkte ruimte is iets wat de meeste mensen liever niet meemaken. De regels in de wildernis zijn simpel: in open terrein heb je misschien de ruimte om te reageren. In een grot kun je nergens heen.
De beer hief zijn kop op en haalde diep adem, zijn snuit trilde toen hij zijn geur opving. Hij liet een lage, resonerende grom horen – een geluid dat trilde in de afgesloten ruimte. Het instinct van de wandelaar zei hem om te draaien en te vluchten, maar hij wist dat plotselinge bewegingen een achtervolgingsreactie konden uitlokken. In plaats daarvan dwong hij zichzelf kalm te blijven.
De veiligheidsrichtlijnen voor wilde dieren die hij ooit had gelezen, kwamen weer boven: vermijd oogcontact, doe alsof je niet bedreigend bent en trek je langzaam en weloverwogen terug. Hij verplaatste zijn gewicht voorzichtig, deed langzaam een stap achteruit en hield zijn handen zichtbaar. Zijn stem, nauwelijks boven een fluistertoon, bevatte zachte, niet-agressieve woorden – niet omdat de beer ze kon verstaan, maar omdat spreken hem ervan weerhield in paniek te raken.