Drie dagen later, alleen in die onpersoonlijke kamer, opende ik een envelop die Margaret me voor haar dood had toevertrouwd. Ze had me gevraagd die pas na haar dood te openen. Erin zaten een sleutel van een bankkluis en een briefje, eigenhandig geschreven. In slechts een paar regels maakte ze duidelijk dat ze het wist. Ze had hun verraad voorzien.
Met de hulp van zijn advocaat ontdekte ik vervolgens de waarheid. Het testament dat mij was getoond, was een vervalsing. Het echte document was duidelijk en ondubbelzinnig: het huis, de spaargelden en de beleggingen behoorden allemaal aan mij toe. Mijn man en zijn zus hadden slechts recht op een bescheiden bedrag, en alleen op voorwaarde dat ze deze bepalingen niet zouden aanvechten.
Er was ook een video. Daarin legde Margaret kalm uit dat ik de enige was die tot het einde bij haar was gebleven, de enige die er voor haar was geweest toen vermoeidheid, ziekte en angst de overhand namen. Ze zei dat alles wat ze bezat van mij zou moeten zijn, als erkenning voor deze stille loyaliteit.