Emily greep haar buik vast, haar ademhaling kwam scherp en snel toen de pijn door haar heen scheurde. Ze was nauwelijks door de schuifdeuren van de eerste hulp gekomen voordat haar knieën buigden. De steriele geur van ontsmettingsmiddel verbrandde haar neus en de koude linoleumvloer voelde als ijs tegen haar handpalmen.
“Ik-Ik heb hulp nodig,” hijgde ze, terwijl ze naar de verpleegster achter de receptie keek. “Alsjeblieft … ik ben zesendertig weken … mijn baby…”
De verpleegster bewoog niet. Haar armen waren gevouwen, ogen vernauwd. “Heb je een verzekering?”vroeg ze ronduit.
Emily knipperde, verward. “Ik … Ik zal betalen. Mijn man—”
De verpleegster sneed haar af. “We kunnen je niet behandelen totdat we de dekking hebben geverifieerd. Je moet eerst de formulieren invullen.”
Een andere golf van pijn maakte Emily dubbel over. “Ik heb geen tijd-er is iets mis—”
De dokter die in de buurt stond, lang en met brede schouders, kwam naar voren, maar niet om te helpen. Zijn stem was kort, bijna geoefend. “Als je de betaling niet kunt bevestigen, moet je naar County General. Het is ziekenhuisbeleid.”
Een paar mensen in de wachtkamer verschoven ongemakkelijk, fluisterend onder elkaar. Maar niemand kwam tussenbeide. Emily ‘ s zicht werd wazig toen ze weer een wee voelde. Haar hand ging instinctief naar haar buik, haar hart bonsde van angst—niet voor zichzelf, maar voor het kleine leven in haar.
“Ik smeek je,” fluisterde ze, terwijl tranen over haar wangen stroomden.
De verpleegster keek naar de wandklok. “Mevrouw, als u niet kunt opstaan, blokkeert u de vloer. Je moet verhuizen.”
Emily ‘ s telefoon gleed uit haar hand en kletterde op de tegel. Op de een of andere manier slaagde ze erin om op het scherm te tikken en het enige nummer te kiezen dat ze uit haar hoofd kende.
“Ethan,” hijgde ze toen hij antwoordde. “Ze … ze zullen me niet helpen.”
Voor een seconde was er stilte aan de andere kant. Toen kwam zijn stem-kalm maar met een rand die staal kon snijden. “Welk ziekenhuis?”
Ze vertelde het hem, haar stem brak.
“Blijf precies waar je bent,” zei Ethan. “Ik ben er over tien minuten.”
De lijn ging dood.
Daniels adem raakte in zijn borst toen de zaklamp van zijn telefoon over de afbrokkelende muren veegde. De geur van roest en vochtige aarde vulde de lucht. Hij ging dieper in de verborgen Kelder, de betonnen vloer knarste onder zijn schoenen.
In de verre hoek, een heuvel van oude dekens geroerd. Zijn pols versnelde.
“Wie is daar?”riep hij, zijn stem laag maar stevig.
Er kwam een zwakke figuur naar voren – een jongen, niet ouder dan tien jaar, zijn wangen verzonken, ogen wijd van angst. Zijn lippen trilde toen hij iets dicht bij zijn borst vasthield. Het duurde even voor Daniel besefte dat het een vervaagde foto was.
De blik van de jongen schoot langs hem heen, naar het trappenhuis. ‘Ze komt terug,’ fluisterde hij.
Daniel knielde langzaam neer. “Wie komt er terug?”