Nadat ik klaar was met wassen, ging ik even buiten de gootsteen zitten om uit te rusten en mijn spullen te pakken. Die jongeman kwam weer naar me toe, ging zwijgend naast me zitten en fluisterde: « Ik ben de reden voor zijn dood. » Ik draaide me verbaasd naar hem om en vroeg: « Wat bedoel je? » Hij zei: « We gingen samen op pad en hij nodigde me uit om met hem mee te rijden, maar ik stond erop om met iemand anders mee te rijden. Even nadat we vertrokken waren, belden ze ons en zeiden dat hij een ongeluk had gehad en op slag dood was. »
Ik probeerde hem te troosten en zei: « Dit is Gods wil, het is niet jouw schuld. » Maar zijn tranen waren anders, de tranen van iemand die zichzelf niet kan vergeven. Het was duidelijk dat hij een zware last met zich meedroeg, alsof hij geen afscheid had genomen van zijn vriend, maar een deel van zijn ziel met hem had begraven. Hij zat samen over hen te praten, over hoe ze de details van hun jeugd beleefden, hoe ze elkaar elke dag ontmoetten zonder zich te vervelen, en hoe de overledene ervan droomde zijn studie af te ronden en binnenkort te trouwen.