Niemand in deze kolonie kon zich voorstellen dat de gevaarlijksten van allemaal daar in stilte zaten te eten, langzaam te eten, vernederingen te ondergaan, zonder een woord te zeggen. Hij zweeg, onbeweeglijk, alsof alle wreedheid om hem heen slechts achtergrondgeluid was, totdat zijn stilte begon te wegen. En deze last werd geen bedreiging. De kantine van de zwaarbeveiligde kolonie in Sofiivka bruiste van het metaalachtige geluid van dienbladen en bestek.
De geur van zweet en koud eten hing in de lucht. De regel was simpel: eet snel, zoek geen problemen en overleef nog een dag. Maar niet iedereen dacht er hetzelfde over. Er waren er die zich voedden met angst.
En de ergste van allemaal was Boris Kovalchuk. Kovaltsjoek liep door de kantine alsof hij de eigenaar was. Een getatoeëerd monster, bedekt met littekens die verhalen vertelden over messen, slagen en gevechten die altijd eindigden met iemand die op de grond lag. Overal waar hij passeerde, verstomde het gefluister.
Niemand keek hem in de ogen. Angst volgde hem als een schaduw. Maar op die dag verstoorde iets die routine. Aan de laatste tafel, gebogen over een bord, zat een man die niet in zijn omgeving paste.
Ivan Lysenko, nummer D-21-72. Grijs haar, huid ruw van ouderdom. Vaste handen, ondanks hun leeftijd. Niemand begreep wat zo’n oude man op zo’n plek deed.
Kovaltsjoek keek hem minachtend aan. Oud. Een systeemfout, dacht hij. Hij liep langzaam terwijl de andere gevangenen naar beneden keken, wetend wat hen te wachten stond.
Hij pakte een metalen gieter uit de keuken en goot er ijswater overheen. De vloeistof liep langs het gezicht van de oude man, doorweekte zijn uniform en wreef het nummer op zijn borst. De hele eetkamer viel stil. Sommigen lachten, anderen kropen gewoon ineen.
Kovalchuk glimlachte. « Welkom in de hel, opa. Ik regeer hier. » Ivan antwoordde niet.
Hij bleef kauwen, kalm, alsof de belediging niet bestond, alsof niets hem kon raken. De stilte duurde een paar seconden, maar het leek een eeuwigheid. ‘Er was iets vreemds aan deze man, iets ingetogens,’ fluisterde een van de gevangenen.
« Die oude man ziet er heel raar uit, broer. » « Hou je mond, » antwoordde de ander. « Omdat Kovalchuk jou ook zal breken. » Kovaltsjoek, geïrriteerd door het uitblijven van een antwoord, schoof Ivans bord opzij.
Het eten morste over de hele tafel. Zelfs toen bewoog de oude man niet, maar keek slechts een ogenblik op. Een kalme maar koude blik, een blik die niet zijn gebruikelijke was. Kovaltsjoek aarzelde even.
Hij wist niet waarom, maar iets in die blik klemde zich in zijn borst. Hij lachte en probeerde het te verbergen. « Het zal leuk zijn om je te breken, oude man. » Hij draaide zich om en vertrok, en het gelach van de anderen weergalmde door de eetkamer.
Ivan veegde kalm zijn gezicht af, nam een bord en stond langzaam, zonder te beven, op. Hij ging naar de gootsteen, waste zijn handen en keerde terug naar zijn cel in de ogen van tientallen gevangenen die niet wisten of ze medelijden of angst moesten voelen. Die nacht was het stil in de gang…