
“Mama, ik heb honger.”
Hij draaide zich om. Naast hem zat een jonge vrouw met een tweeling, hun kleren gescheurd en hun gezichtjes bleek.
Edward verstijfde – hij herkende die blik. « Clara? »
Ze keek verrast op. Zijn voormalige huishoudster. Ze was zes jaar geleden verdwenen en er was nooit meer iets van haar vernomen.
Edward keek naar de kinderen – krullend bruin haar, diepblauwe ogen. Zijn ogen.
‘Hoe heet je, kleintje?’ vroeg hij.
‘Eddie,’ antwoordde de jongen.
De naam trof hem als een blikseminslag. Hij keek Clara in de tranende ogen en begreep de waarheid.
‘Waarom heb je me dat niet verteld?’ fluisterde hij.
‘Omdat je zei dat mensen zoals ik geen plaats hebben in jouw wereld,’ mompelde ze.
Het verdriet overweldigde hem. Zij voedde zijn kinderen alleen op, werkte in allerlei baantjes en sliep in opvanghuizen.
Toen hij naar zijn portemonnee greep, hield ze hem tegen.
‘Nee,’ zei ze zachtjes. ‘Je kunt zes jaar niet met geld goedmaken.’

‘Ik zei dat niet om je een schuldgevoel te geven,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik wilde alleen maar dat mijn kinderen wisten wat vriendelijkheid is – iets waarvan ik dacht dat je het kwijt was geraakt.’
Haar woorden braken hem. Toen klonk de oproep om te vertrekken voor de vlucht naar Chicago. Clara stond op.
« Tot ziens, Edward. »
“Alsjeblieft… ga niet.”
‘Je kunt het verleden niet veranderen,’ zei ze, ‘maar je kunt wel bepalen wie je morgen zult zijn.’
Ze vertrok. Twee weken later, in het besneeuwde Chicago, deed Clara de deur open en zag Edward daar staan.